[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 november 2007, 07/897 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellante heeft mr. R.C. Breuls, advocaat te Geleen, de beroepsgronden meegedeeld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 25 februari 2009 en 13 maart 2009 heeft het Uwv geantwoord op vragen van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
1.1. Appellante, die werkzaam was geweest als interieurverzorgster, heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie op 2 februari 2004 ziek gemeld met rug- en bekkenklachten. In afwachting van de uitkomsten van specialistische onderzoeken is aan haar met ingang van 30 januari 2006 een WGA-uitkering toegekend ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Nadat de behandelend neurochirurg aan de verzekeringsarts had laten weten dat geen operatie zou plaatsvinden, heeft het Uwv bij besluit van 24 januari 2007 de uitkering van appellante met ingang van 24 maart 2007 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 35% is.
1.3. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard bij besluit van 4 juni 2007 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de medische situatie van appellante onjuist hebben ingeschat en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen juist beeld geeft van haar beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag liggende functies binnen de voor appelante geldende belastbaarheid blijft.
3. In hoger beroep heeft appellante het standpunt herhaald dat zij meer beperkingen heeft en dat de geduide functies niet geschikt zijn.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat appellante meer beperkingen heeft dan in de FML zijn verwoord. De verzekeringsarts J. Bemelmans en de bezwaarverzekeringsarts R.M.A.G. Brouns hebben blijkens hun rapportages alle door appellante naar voren gebrachte klachten, en daarbij ook de hoofdpijnklachten en de geheugen- en concentratieklachten, bij hun beoordelingen betrokken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat uit de door appellante in beroep ingebrachte rapportage van de anesthesioloog V.C.P.C. van Dongen niet volgt dat sprake is van meer of andere beperkingen dan waarvan de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn uitgegaan.
4.2. Ook de Raad is van oordeel dat appellante met haar beperkingen in staat kan worden geacht om de functies te vervullen waarop de schatting is gebaseerd. De arbeidsdeskundige G.E.J.M. Creuwels heeft in zijn aan het bestreden besluit voorafgaande rapportage vastgelegd dat appellante, hoewel haar tilbelasting in de FML is omschreven met ‘beperkt, kan ongeveer 5 kg tillen of dragen’, in staat kan worden geacht om de functies te vervullen van textielproductenmaker (Sbc-code 111160) en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050). In die functies komt tillen incidenteel voor gedurende de helft van de werkdag tweemaal per uur (een stapel stofdelen van 7,5 kg) respectievelijk eenmaal per dienst (een rol koperdraad van 8 à 10 kg). De bezwaarverzekeringsarts K. Corten heeft bevestigd dat het in zo geringe frequentie tillen van deze gewichten – in functies waarin de tilbelasting overigens zeer beperkt is – van appellante gevergd kan worden. Genoegzaam staat vast dat, waar Creuwels in zijn rapportage vaststelde dat appellante incidenteel in staat is om tot 1 kg te tillen, sprake is van een verschrijving en bedoeld is tot uitdrukking te brengen dat het incidenteel tillen van gewichten tot 10 kg naar de opvatting van de (bezwaar)verzekeringsartsen binnen de mogelijkheden van appellante valt.
4.3. Het bestreden besluit heeft een voldoende medische grondslag en de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies zijn in medisch opzicht voor appellante geschikt. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.