[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 januari 2007, 06/2482 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
Namens appellante heeft M.F.J. Witlox, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft J.D.J. Tilanus, psychiater te Eindhoven, advies uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 29 mei 2009. Appellante is -met voorafgaand bericht- niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn.
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante ontvangt sinds 1992 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 5 december 2005 heeft het Uwv per 2 februari 2006 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 12 april 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 12 april 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Onder verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en naar een brief van de haar behandelende psychiater W.A.F. Sondermeyer, stelt appellante dat zij vooral in verband met beperkingen als gevolg van haar psychische situatie volledig arbeidsongeschikt is.
4.2. Gelet op de onderbouwde standpunten van beide partijen heeft de Raad de psychiater J.D.J. Tilanus verzocht als deskundige advies uit te brengen. In zijn rapport van 29 oktober 2008 heeft deze deskundige verslag gedaan van zijn onderzoek en de door de Raad gestelde vragen beantwoord. De deskundige is van mening dat op 2 februari 2006 er geen op het vakgebied van de psychiatrie van belang zijnde, als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in de gezondheidstoestand van appellante bestonden. Hij kan zich voorts verenigen met de door de verzekeringsarts in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 21 november 2005 voor appellante opgenomen mogelijkheden en beperkingen.
4.3. De Raad ziet geen reden dit advies van zijn deskundige niet te volgen. Dat betekent dat de Raad evenals de rechtbank met het Uwv van oordeel is dat appellante in staat moet worden geacht werkzaamheden te verrichten, die voldoen aan de eisen die in de genoemde FML worden gesteld.
4.4. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat tenminste de geduide functies onder de SBC codes 342021, 264121 en 111171 door appellante vervuld moeten kunnen worden.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.