ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5787 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvraag wegens niet-woonachtig zijn op opgegeven adres

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 31 augustus 2007 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht ongegrond verklaarde. Appellant ontving vanaf 14 oktober 2003 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze bijstand werd per 7 april 2005 ingetrokken omdat niet was aangetoond dat hij woonachtig was op het opgegeven adres in Dordrecht. Appellant diende op 11 april 2005 opnieuw een aanvraag in, die door het College werd afgewezen. Het bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard. Op 26 september 2005 diende appellant opnieuw een aanvraag in, maar na een huisbezoek op 17 oktober 2005 concludeerde het College dat appellant niet op het opgegeven adres woonde en wees de aanvraag af. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat het aan appellant was om aan te tonen dat hij op het opgegeven adres woonachtig was, vooral gezien het feit dat zijn eerdere aanvragen om bijstand waren afgewezen. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij in de periode van 26 september 2005 tot en met 4 november 2005 op het opgegeven adres woonde. De bevindingen van het huisbezoek, waaruit bleek dat de woning niet duurzaam werd bewoond, waren doorslaggevend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/5787 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 31 augustus 2007, 06/991 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2009. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J.H. Franssen, werkzaam bij de gemeente Dordrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 14 oktober 2003 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. De bijstand is met ingang van 7 april 2005 ingetrokken op de grond dat appellant niet woont op het opgegeven adres [adres] in Dordrecht. Appellant heeft op 11 april 2005 opnieuw bijstand aangevraagd, waarop het College afwijzend heeft beslist op de grond dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in Dordrecht woont. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzende beslissing is ongegrond verklaard.
1.3. Op 26 september 2005 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag hebben medewerkers van de Sociale Dienst op 17 oktober 2005 een huisbezoek aan het opgegeven woonadres afgelegd. De bevindingen van dit huisbezoek zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 4 november 2005 de aanvraag van appellant af te wijzen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 juni 2006 ongegrond verklaard. Aan het besluit op bezwaar ligt ten grondslag dat appellant omtrent zijn woonplaats onjuiste informatie heeft verstrekt als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 juni 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In een geval als onderhavige, waarin een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de belanghebbende een nieuwe aanvraag indient die is gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het volgens vaste rechtspraak van de Raad op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat op dat later gelegen tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Appellant diende derhalve aan te tonen dat hij woonachtig was op het door hem aan het College opgegeven adres [adres].
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is aangetoond dat appellant gedurende de hier te beoordelen periode, die loopt van 26 september 2005 tot en met 4 november 2005, woonachtig was op het door hem opgegeven adres. De Raad hecht hierbij met name betekenis aan de bevindingen van het op 17 oktober 2005 afgelegde huisbezoek. Daaruit blijkt dat in de woning slechts enkele meubelstukken, een stofzuiger en een strijkplank, beide in de verpakking, nieuw servies en bestek en wat spullen om te klussen, waaronder verf, aanwezig waren. In een van de twee slaapkamers stond een tweepersoonsbed, waarvan niet is vastgesteld of appellant daarvan gebruik maakte dan wel zijn broer, de huurder van de woning, of de derde persoon die in de gemeentelijke basisadministratie eveneens op dit adres staat geregistreerd. Voorts zijn er behoudens enkele kledingstukken in de woning geen persoonlijke zaken van appellant aangetroffen en is vastgesteld dat in de koelkast alleen twee pakken melk en twee flessen frisdrank aanwezig waren. Uit de gedingstukken blijkt niet dat in de periode volgend op het huisbezoek tot en met 4 november 2005 een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden. In dat verband wijst de Raad op de bevindingen van het huisbezoek dat op 21 december 2005 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het gemaakte bezwaar, waarbij onder meer is geconstateerd dat de woning, voor zover zichtbaar, leeg was en waarbij buurtbewoners zijn gehoord, die hebben verklaard dat de woning niet dan wel niet duurzaam werd bewoond. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant geen objectief verifieerbare gegevens overgelegd die erop wijzen dat hij in de periode hier in geding zijn hoofdverblijf wel op het door hem opgegeven adres had. De daartoe strekkende verklaring van een zestal personen, die in bezwaar is overgelegd, kan niet als zodanig worden aangemerkt omdat daaruit niet blijkt op grond van welke gegevens die verklaring is gebaseerd. Bovendien heeft een van betreffende personen tijdens het huisbezoek op
21 december 2005 een andersluidende verklaring afgelegd.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
NK