[appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 februari 2008, 07/1110 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 3 juli 2009
Namens appellant stelde mr. L. Veenstra, advocaat te Arnhem, hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer en bracht zijn ter uitvoering van de aangevallen uitspraak geslagen besluit van 18 maart 2008 in het geding.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 12 juni 2009, waar appellant niet verscheen en het Uwv zich liet vertegenwoordigen door M. Tiemersma.
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 25 september 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft appellant de verlaging van appellants WAO-uitkering per 19 juni 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en besluit hij tot de korting van inkomsten over de periode van 1 januari 2003 tot 1 maart 2004 alsof appellant 55 tot 65% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 25 september 2006 en droeg het Uwv op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Volgens de rechtbank is de korting van inkomsten juist, ging het Uwv bij de verlaging van de uitkering uit van juiste medische beperkingen, maar liet hij na om de geschiktheid van de appellant voorgehouden functies afdoende toe te lichten.
3. Het besluit van 18 maart 2008 strekt tot dezelfde uitkomst als het besluit van 25 september 2006. Met het arbeidskundig rapport van 28 februari 2008 is de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies toegelicht.
4. 1. Over de volgende feiten zijn partijen het eens en ook de Raad gaat hiervan uit.
4.2. Appellant staakte in december 1995 zijn werk als tegelzetter wegens rugklachten en in verband daarmee ontvangt hij een WAO-uitkering, laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4.3. In het tijdvak van 1 januari 2003 tot 1 maart 2004 werkte appellant zonder dat hij daarvan het Uwv op de hoogte bracht. Over dat tijdvak factureerde hij € 17.412,20 en zijn opdrachtgevers betaalden dat bedrag aan hem. Het schrijfuurloon bedroeg € 35,-, voor een deel van het tegelwerk rekende appellant een prijs per vierkante meter. Appellant hield geen boekhouding bij.
4.4. Een arts onderzocht appellant en gaf de medische beperkingen als gevolg van appellants ruglachten weer in een zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ook de bezwaarverzekeringsarts onderzocht appellant. Hij is het eens met de door de verzekeringsarts in kaart gebrachte belastbaarheid.
4.5. Aan de hand van de FML selecteerde de arbeidsdeskundige een aantal voor appellant geschikte functies waarmee hij in theorie ruim 58% van zijn geïndexeerde loon als tegelzetter kan verdienen.
5. In hoger beroep voert appellant aan dat hij het overgrote deel van de door hem gefactureerde bedragen doorbetaalde aan voor hem werkzame onderaannemers. De berekening van zijn feitelijke verdiensten baseert het Uwv ten onrechte alleen op het schrijfuurloon, omdat appellant het tegelwerk op basis van een vierkante meterprijs afrekende. Tenslotte stelt appellant dat hij naast zijn rugklachten op 19 juni 2006 psychische klachten ondervond.
6. De Raad overweegt het volgende.
6.1. Het besluit van 18 maart 2008 komt niet aan het beroep tegemoet. Het beroep richt zich daarom mede tegen dat besluit.
6.2.1. Appellant bracht geen bewijs bij van de door hem gestelde betalingen aan derden. Daarom kon het Uwv uitgaan van de factuurbedragen zoals deze aan appellant zijn betaald.
6.2.2. Appellant meldde zijn werk en inkomsten niet aan het Uwv en hield geen boekhouding bij. Het Uwv mag dan, dat is vaste rechtspraak van de Raad, de arbeidsinkomsten schatten aan de hand van de gegevens die (wel) naar voren kwamen. De schatting van het Uwv is redelijk. De facturen bouwde appellant deels op aan de hand van een uurtarief en een urenspecificatie. Een ander deel van de facturen berekende hij met een vierkante meterprijs zonder urenspecificatie, waardoor een betere schatting niet (goed) mogelijk is.
6.3. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank over de medische component. Appellant bracht tegenover de rapporten van de (bezwaar-)verzekeringsarts geen medische informatie in. Hij was op 19 juni 2006 niet onder medische behandeling voor psychische klachten.
6.4. Met het arbeidskundig rapport van 28 februari 2008 is de geschiktheid van de appellant voorgehouden functies voldoende toegelicht.
7. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 maart 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2009.