ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6695 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het recht op WIA-uitkering na beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv, waarbij werd vastgesteld dat appellante per 13 september 2006 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank Utrecht had eerder de uitspraak van het Uwv bevestigd, en appellante was van mening dat haar beperkingen waren onderschat en dat de functies die haar waren toegewezen niet passend waren.

De Raad heeft in zijn overwegingen de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv beoordeeld. Hij concludeerde dat er geen reden was om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen te betwisten. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat haar belastbaarheid op de relevante datum onjuist was vastgesteld. De Raad heeft ook de argumenten van appellante, waaronder het verzoek om functie-enquêteformulieren, verworpen. Hij verwees naar eerdere uitspraken waarin deze kwesties al waren behandeld.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

07/6695 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 oktober 2007, 07/636 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. van der Made, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 20 februari 2007 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 18 september 2006 gehandhaafd, waarbij hij heeft vastgesteld dat er voor appellante per 13 september 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van 20 februari 2007.
3. Namens appellante zijn de eerdere beroepsgronden herhaald. Appellante blijft van mening dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de geduide functies om die reden voor haar niet geschikt zijn. Tevens verzoekt zij de Raad – zoals zij eerder de rechtbank heeft verzocht – het Uwv opdracht te geven de in dit geding relevante functie-enquêteformulieren te verstrekken.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Wat betreft het medische aspect ziet de Raad evenals de rechtbank geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat appellante door beide artsen is onderzocht en dat informatie van de behandelaars afdoende is meegewogen. Het door appellante in hoger beroep overgelegde huisartsenjournaal over de periode 4 oktober 1999 tot en met 6 december 2006 maakt dat niet anders. Mede onder verwijzing naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 6 mei 2009 op het aanvullend beroepschrift is de Raad van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar belastbaarheid op de in dit geding van belang zijnde datum, te weten 13 september 2006, onjuist is vastgesteld.
4.3. De Raad heeft zich ook kunnen verenigen met het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het besluit van 20 februari 2007. De bezwaararbeids-deskundige heeft in zijn reactie van 11 mei 2009 op het aanvullend beroepschrift nogmaals uiteengezet dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen belastingen voorkomen die de mogelijkheden van appellante te boven gaan.Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de in aanmerking genomen functies niet passend zouden zijn voor appellante.
4.4. De Raad ziet geen reden om het Uwv te gelasten de functie-enquêteformulieren te verstrekken. Daartoe verwijst hij naar zijn uitspraak van 5 december 2008, LJN BG5758, waarin uitvoerig aandacht is besteed aan het rapport “CBBS een black box!”, waarop appellante haar verzoek heeft gebaseerd.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL