ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1568
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Herziening van WW-uitkering en de beoordeling van benadelingshandeling
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2009, staat de herziening van een WW-uitkering centraal. Betrokkene, die op 3 april 2006 als incassomedewerker in dienst trad bij een werkgever, heeft een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband. De werkgever en betrokkene sloten een vaststellingsovereenkomst, waarbij het dienstverband per 31 oktober 2006 eindigde. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) kende betrokkene een WW-uitkering toe, maar bepaalde dat deze pas vanaf 1 december 2006 zou worden uitbetaald. Appellant stelde dat betrokkene een benadelingshandeling had gepleegd door zijn loonaanspraken over de opzegtermijn prijs te geven.
De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij werd bepaald dat de WW-uitkering per 1 november 2006 moest worden uitbetaald. Appellant ging in hoger beroep, stellende dat betrokkene wel degelijk een benadelingshandeling had gepleegd. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant onvoldoende onderzoek had gedaan naar de stellingen van betrokkene over de sollicitatieprocedure en het concurrentiebeding.
De Centrale Raad van Beroep vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. Appellant werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 21,64. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door de bestuursorganen in het kader van de Werkloosheidswet.