ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6538 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens niet woonachtig op opgegeven adres

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 oktober 2007, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond werd verklaard. Appellant had op 26 juni 2006 een aanvraag voor bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf te wonen op een bepaald adres in Utrecht. Na een huisbezoek op het opgegeven adres concludeerde het College dat appellant daar niet woonachtig was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 10 augustus 2006.

Het College verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing ongegrond op 1 november 2006, met als argument dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank oordeelde dat het College terecht had gesteld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde, en dat hij niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van bijstand.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 24 juni 2009 door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.C.F. Talman en J.F. Bandringa als leden.

Uitspraak

07/6538 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 oktober 2007, 06/4298 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2009. Voor appellant is verschenen mr. Schröder. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant heeft zich op 26 juni 2006 bij het Centrum voor werk en inkomen gemeld voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 9 augustus 2006 heeft er een intake plaatsgevonden waarbij appellant opgaf te wonen aan de [adres] te Utrecht. Aansluitend heeft er een huisbezoek plaatsgevonden op het door appellant opgegeven adres. Op basis van de onderzoeksbevindingen, waarvan verslag is gedaan in een rapport van 10 augustus 2006, heeft het College bij besluit van 10 augustus 2006 de aanvraag van appellant afgewezen.
1.2. Bij besluit van 1 november 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 augustus 2006 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant niet woonachtig is op het door hem opgegeven adres en dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand van appellant niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 november 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van de bevindingen van het onderzoek het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt te wonen op het door hem opgegeven adres. Appellant heeft niet de vereiste duidelijkheid verschaft over zijn woonsituatie zodat de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de WWB is geschonden en niet kan worden vastgesteld of appellant in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop dit oordeel is gebaseerd en hij maakt deze dan ook tot de zijne. De Raad voegt hieraan toe dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd een herhaling is van hetgeen hij in beroep en bezwaar naar voren heeft gebracht. Wat namens appellant nog ter zitting naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan waartoe de rechtbank in de aangevallen uitspraak is gekomen.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.C.F. Talman en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) B.E. Giesen.
IJ