[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 25 januari 2008, 08/32 en 08/37 (hierna: aangevallen uitspraak)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren, gevestigd te Vlissingen, (hierna: SDW).
Datum uitspraak: 9 juni 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
SDW heeft een verweerschrift en een op 16 juni 2008 gedateerde brief ingezonden.
Appellant heeft de gronden van zijn hoger beroep nader toegelicht bij brief van 2 maart 2009.
Het geding is behandeld op de zitting van 17 maart 2009. Appellant is verschenen. SDW heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C. Vermeer, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 18 december 2004 op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) een uitkering voor een alleenstaande.
1.2. Aan appellant is in het kader van het project Poortwachter Workfirst op 28 augustus 2007 werk aangeboden als algemeen medewerker bij de Stichting arbeidsmarkt en werkprojecten Nederland (hierna: Sawn). Het gaat om een baan van 32 uur per week. Appellant heeft dat werk niet willen accepteren en de hem voorgelegde arbeidsovereenkomst niet willen ondertekenen omdat hij er financieel op achteruit zou gaan.
1.3. SDW heeft bij brief van 30 augustus 2007 (hierna: besluit 1) kennis gegeven van zijn besluit om de uitkering van appellant met ingang van 1 september 2007 te verlagen met 100% gedurende naar de Raad begrijpt één maand. Deze maatregel berust op het standpunt dat appellant zich verwijtbaar heeft gedragen als bedoeld in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand.
1.4. Omdat appellant is blijven volharden in zijn weigering om de arbeidsovereenkomst te tekenen heeft SDW de maatregel van verlaging van de bijstand met 100% telkens met een maand verlengd bij besluiten van 18 september 2007 (hierna: besluit 2), 1 november 2007 (hierna: besluit 3), 5 december 2007 (hierna: besluit 4) en 20 december 2007 (hierna: besluit 5).
1.5. Appellant heeft tegen de besluiten 1 tot en met 5 bezwaar gemaakt.
2. Bij besluit van 3 januari 2008 heeft SDW het bezwaar van appellant tegen de besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 januari 2008 en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, toepassing gevende aan artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voorzover hier nog van belang, het beroep tegen het besluit van 3 januari 2008 gegrond verklaard, het besluit van 3 januari 2008 vernietigd en de besluiten 1 tot en met 3 herroepen. De voorzieningenrechter heeft de besluiten 4 en 5 geschorst tot zes weken na de nog te nemen beslissing op bezwaar. De gegrondverklaring van het beroep berust op het oordeel dat appellant de aangeboden arbeidsovereenkomst op redelijke gronden heeft geweigerd nu daarin essentiële arbeidsvoorwaarden, te weten reis- of onkostenvergoedingen bij een overeenkomst die geen duidelijkheid geeft over de plaats van tewerkstelling en de aard van de te verrichten werkzaamheden, ongeregeld zijn gebleven. De voorzieningenrechter heeft de beroepsgrond van appellant dat hij onvoldoende inkomen genereert bij een arbeidsomvang van 32 uur per week verworpen nu uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de inkomsten niet minder zijn dan een bijstandsuitkering voor een alleenstaande.
5.1. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarin is geoordeeld over de inkomsten bij een arbeidsomvang van 32 uur per week. Appellant stelt zich op het standpunt dat die inkomsten te laag zijn om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
5.2. SDW heeft primair aangevoerd dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu SDW berust heeft in de aangevallen uitspraak en Sawn aan appellant met ingang van 10 februari 2008 een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden voor 40 uur per week, die hij heeft geaccepteerd. SDW is subsidiair van mening dat appellant er met de aangeboden arbeidsovereenkomst van 32 uur per week niet op achteruit zou zijn gegaan ten opzichte van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, nu hem het minimumloon betaald zou zijn geworden.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. De Raad stelt vast dat het appellant in hoger beroep te doen is om de vraag of een arbeidsovereenkomst met een omvang van 32 uur per week algemeen geaccepteerde arbeid is die hij moet aanvaarden. De Raad stelt tevens vast dat appellant met ingang van 10 februari 2008 arbeid heeft aanvaard voor 40 uur per week. Appellant heeft verder nog ter zitting verklaard dat hij recent werkloos is geworden, zodat de door hem opgeworpen vraag op termijn weer van belang zou kunnen worden.
6.2. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Zie onder meer de uitspraak van 8 augustus 2006, LJN AY6077. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het hoger beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen. Zie onder meer de uitspraak van 29 juni 2004, LJN AP4578.
6.3. De Raad is gelet op hetgeen is overwogen onder 6.1 en 6.2 van oordeel dat in dit geval niet aan een inhoudelijke beoordeling kan worden toegekomen omdat appellant daarbij onvoldoende procesbelang heeft. Hiermee is gegeven dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.