08/6035 WAO en 08/6037 WAO
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Raad van 24 september 2008, 06/7429 en 07/3764 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 juni 2009
Namens verzoeker heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2009, waar namens verzoeker is verschenen mr. De Jonge, voornoemd. Het Uwv heeft zich met voorafgaande kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Bij besluit van 27 september 2005 heeft het Uwv de uitkering van verzoeker ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke was berekend naar een mate van 80 tot 100%, met ingang van 28 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 4 april 2006 heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker tegen voormeld besluit gegrond verklaard en besloten de WAO-uitkering met ingang van 28 november 2005 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2.1. De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 november 2006 het beroep tegen het besluit van 4 april 2006 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat dit besluit berust op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag, maar dat het Uwv ten onrechte de omvang van de maatmanfunctie heeft gemaximeerd op 38 uur per week. Voorts heeft de rechtbank beslist over proceskosten en griffierecht.
2.2. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2006 heeft het Uwv op 27 juni 2007 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 27 september 2005 gegrond is verklaard en de WAO-uitkering van verzoeker met ingang van 28 november 2005 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
3.1. Verzoeker heeft in hoger beroep uitsluitend de medische grondslag van de besluiten van 4 april 2006 en 27 juni 2007 aangevochten.
3.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2006, voor zover aangevochten, bevestigd en het beroep tegen het besluit van 27 juni 2007 ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker. In deze uitspraak heeft de Raad onder meer overwogen geen aanleiding te zien om met betrekking tot de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven.
4. Met het verzoek om herziening is beoogd dat de Raad op zijn aangevallen uitspraak terugkomt. Verzoeker is van mening dat het medisch onderzoek dat aan de verlaging van de WAO-uitkering per 28 november 2005 ten grondslag heeft gelegen niet zorgvuldig is geweest en heeft ter ondersteuning van dit standpunt een drietal medische verklaringen van 28 januari 2005, 4 januari 2006 en 14 februari 2006 overgelegd.
5.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van de feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een nadere uitspraak zou hebben kunnen leiden.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijzondere middel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over het in de uitspraak beslechte geschil of over de uitspraak zelf te openen.
5.2. De gedingstukken wijzen uit dat verzoeker de voormelde verklaringen van 28 januari 2005 en 4 januari 2006 reeds heeft ingebracht in de procedure die heeft geleid tot de aangevallen uitspraak, zodat deze bij verzoeker bekend waren ten tijde van de aangevallen uitspraak. De derde bij het verzoek overgelegde verklaring dateert van 14 februari 2006 en het is de Raad niet gebleken dat deze verklaring vóór de aangevallen uitspraak niet bij verzoeker bekend was dan wel redelijkerwijs bekend kon zijn. Ook anderszins is de Raad niet gebleken dat verzoeker feiten en omstandigheden in voormelde zin naar voren heeft gebracht, zodat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en M. Greebe en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.