ECLI:NL:CRVB:2009:BI9267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6122 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting, intrekking en terugvordering van bijstand na weigering medewerking aan heronderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank had geoordeeld dat de intrekking van de bijstand van betrokkene, die op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand ontving, niet terecht was. Betrokkene had bij herhaling geweigerd medewerking te verlenen aan een heronderzoek, wat leidde tot de opschorting en intrekking van haar bijstandsuitkering. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de omstandigheden die door het College zijn geschetst, geen redelijke grond opleveren voor een huisbezoek. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen rechtvaardiging was voor de gevolgen die aan het niet meewerken aan het huisbezoek zijn verbonden. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand niet kon worden gehandhaafd, omdat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek. Het hoger beroep van het College wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gevonden.

Uitspraak

07/6122 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 september 2007, 07/12 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 16 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door F.L.H. Deuzeman, werkzaam bij de gemeente Deventer. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. De bijstand werd met ingang van 12 juli 2005 ingetrokken, omdat zij bij herhaling had verzuimd medewerking te verlenen aan een heronderzoek.
1.2. Op 4 oktober 2005 heeft betrokkene een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Appellant heeft uiteindelijk besloten deze aanvraag niet te behandelen, omdat betrokkene onvoldoende gegevens had ingediend om de aanvraag te kunnen beoordelen.
1.3. Op 2 januari 2006 heeft betrokkene zich opnieuw bij het Centrum voor werk en inkomen gemeld voor een aanvraag om bijstand. Bij besluit van 14 februari 2006 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 2 januari 2006 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Daarbij is de verplichting opgenomen dat betrokkene binnen vier weken nader aangeduide financiële gegevens dient te overleggen. Bij brief van 20 februari 2006 heeft de advocaat van betrokkene een deel van de gevraagde financiële gegevens toegezonden.
1.4. Bij brief van 21 maart 2006 heeft appellant betrokkene uitgenodigd voor een afspraak op 28 maart 2006 om 13.30 uur. Betrokkene is niet verschenen op die afspraak, waarna twee medewerkers van de gemeente Deventer naar de woning van betrokkene zijn gegaan. Betrokkene was niet bereid de afspraak, die volgens haar voor 14.00 uur stond, in de woning voort te zetten en medewerking te verlenen aan een huisbezoek, omdat zij stelde een ziek kind te hebben en naar de huisarts te moeten. Daarop is het besluit van 28 maart 2006 aan betrokkene uitgereikt, waarbij haar recht op bijstand met ingang van 28 maart 2006 is opgeschort, omdat er onduidelijkheid bestond over haar woon- en leefsituatie en waarbij is verzocht om diezelfde dag om 14.05 uur medewerking te verlenen aan een huisbezoek.
1.5. Aan dat verzoek werd niet voldaan. Vervolgens heeft appellant bij besluit van eveneens 28 maart 2006 de bijstand van betrokkene met ingang van 28 maart 2006 ingetrokken, omdat betrokkene niet had voldaan aan haar inlichtingen- en medewerkingsverplichting, waardoor haar recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld.
1.6. Verder heeft appellant bij besluit van 30 maart 2006 de bijstand van betrokkene over de periode van 2 januari 2006 tot 28 maart 2006 ingetrokken, omdat de rechtmatigheid van de bijstand over deze periode niet kon worden vastgesteld. Voorts zijn de kosten van bijstand over deze periode ten bedrage van € 1.791,20 netto teruggevorderd, waarvan een bedrag van € 27,09 is verrekend met nog gereserveerde vakantietoeslag.
1.7. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft appellant de bezwaren van betrokkene tegen de twee besluiten van 28 maart 2006 en het besluit van 30 maart 2006, deels in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie Deventer, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep van betrokkene tegen het besluit van 31 oktober 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren te nemen. Daartoe is overwogen, kort gezegd, dat ingevolge vaste rechtspraak van de Raad aan het niet meewerken van een huisbezoek eerst gevolgen voor de bijstand van betrokkene kunnen worden verbonden, indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat. De rechtbank heeft uiteengezet waarom volgens haar in dit geval geen redelijke grond voor een huisbezoek bestond.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De twijfels die een onaangekondigd huisbezoek rechtvaardigen zijn volgens appellant daarin gelegen dat betrokkene in het verleden niet reageerde op oproepen en hersteltermijnen, dat zij vanaf juli 2005 tot januari 2006 in haar eigen onderhoud kon voorzien en dat een zekere heer [A.] regelmatig geld aan haar had overgemaakt voor kosten die kunnen worden gerekend tot de algemene bestaanskosten. Door de weigering mee te werken aan het huisbezoek kon de onduidelijkheid over de woon- en leefsituatie van betrokkene volgens appellant niet worden weggenomen.
4.2. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat deze door appellant geschetste omstandigheden, die ook al in beroep zijn genoemd, niet een redelijke grond opleveren voor een huisbezoek. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. De Raad voegt hieraan nog toe dat niet valt in te zien waarom met betrokkene, die op het door haar opgegeven woonadres werd aangetroffen, niet een nieuwe afspraak is gemaakt om op kantoor te verschijnen teneinde de gewenste inlichtingen te verstrekken over haar woonsituatie en haar financiën.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat aan het niet meewerken aan het huisbezoek niet de gevolgen kunnen worden verbonden die appellant daaraan heeft verbonden voor de bijstand van betrokkene. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van betrokkene in hoger beroep is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van de gemeente Deventer een griffierecht van € 428,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.C.F. Talman en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) C. de Blaeij.
NK