ECLI:NL:CRVB:2009:BI9159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4683 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en belastbaarheid werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen over de WAO-uitkering van een werknemer. De werknemer, die sinds 1979 als vertegenwoordiger werkzaam was, had zich in 2004 ziek gemeld met toegenomen klachten. De werkgever verzocht het Uwv om de WAO-uitkering van de werknemer te verhogen, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van de conclusie dat de medische situatie van de werknemer ongewijzigd was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de gezondheidstoestand van de werknemer correct had ingeschat en dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld. De werkgever ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de behandelende specialisten ten onrechte geen toegenomen beperkingen hadden vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inlichtingen van de bezwaarverzekeringsarts geen steun boden voor het standpunt van de werkgever. De Raad concludeerde dat de werknemer in staat was om zijn aangepaste werkzaamheden gedurende 20 uur per week te verrichten, en dat er geen reden was om aan te nemen dat zijn belastbaarheid was afgenomen. De uitspraak werd gedaan op 19 juni 2009.

Uitspraak

07/4683 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 3 juli 2007, 06/2687 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [gemachtigde], bedrijfsarts bij Human Capital Care Arbozorg B.V. te Hengelo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
[werknemer] (hierna: werknemer) heeft laten weten niet als partij aan het geding te willen deelnemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2009. Voor appellante is haar gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diekema.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Werknemer is sinds 1979 in dienst van appellant werkzaam geweest als vertegenwoordiger. In 1996 is hij uitgevallen met hartklachten en vaatproblemen. Na het verstrijken van de wachttijd is aan hem met ingang van 26 maart 1997 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Werknemer hervatte zijn werkzaamheden voor halve dagen in een aangepast rayon.
1.2. Op 15 juni 2004 heeft werknemer zich bij appellante ziek gemeld met toegenomen klachten. Op 24 augustus 2004 heeft hij het Uwv verzocht zijn WAO-uitkering te verhogen. Hij heeft zich onder verwijzing naar een rapportage van een door appellante ingeschakelde arbeidsdeskundige op het standpunt gesteld dat het aangepaste werk in verband met werkdruk en stress niet langer passend is.
1.3. Bij besluit van 22 september 2004 heeft het Uwv op het verzoek van werknemer afwijzend beslist op grond van de overweging dat naar het oordeel van de rapporterende verzekeringsarts sprake was van een ongewijzigde medische toestand op 15 juni 2004.
1.4. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard bij besluit van 18 april 2005. Aan dit besluit liggen rapportages ten grondslag van de bezwaarverzekeringsarts S. Gommers, die uit de van de behandelend cardioloog van werknemer verkregen informatie heeft afgeleid dat sprake is van een stabiele cardiale situatie. De bezwaararbeidsdeskundige P.G. Reijnen heeft na een gesprek met appellante gerapporteerd dat het werk van werknemer niet is gewijzigd, ook niet ten aanzien van werkdruk en tilbelasting. Gommers heeft vervolgens geconcludeerd dat de belastbaarheid van werknemer niet is afgenomen en dat hij onveranderd geschikt kan worden geacht voor het werk dat hij de voorafgaande jaren heeft verricht.
2.1. Appellante heeft beroep ingesteld en betoogd dat het Uwv de toename van beperkingen van werknemer heeft miskend. Bij uitspraak van 30 mei 2006 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 april 2005 vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen. Daarbij overwoog de rechtbank dat sprake was van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit omdat de bezwaarverzekeringsarts had nagelaten zich op de hoogte te stellen van de actuele bevindingen van de behandelend vaatchirurg van werknemer.
2.2. Nadat de vaatchirurg aan de bezwaarverzekeringsarts had laten weten dat er momenteel geen evidente arteriële insufficiëntie van de onderste extremiteiten bestaan en dat hij werknemer geen adviezen heeft gegeven ten aanzien van werkbelasting of het verrichten van arbeid, hebben Gommers en Reijnen hun eerder ingenomen standpunten gehandhaafd en heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 7 november 2006 (hierna: bestreden besluit) opnieuw ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft opnieuw beroep ingesteld. Zij heeft gesteld dat werknemer in zijn privéleven alle handelingen en/of situaties vermijdt waarbij klachten kunnen opkomen. In zijn arbeid zal hij niet alle luxerende momenten kunnen ontwijken.
3.2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Zij is van oordeel dat uit de beschikbare medische informatie niet kan worden afgeleid dat het Uwv de gezondheidstoestand van werknemer en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van zijn arbeidsvermogen onjuist heeft ingeschat. De bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige hebben met hun rapportages voldoende inzichtelijk gemaakt dat werknemer op de in geding zijnde datum van 15 juni 2004 in staat kon worden geacht om met die beperkingen gedurende 20 uur per week het aangepaste eigen werk te verrichten.
4. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat uit de informatie van de behandelend cardioloog J. Timmermans ten onrechte is afgeleid dat er geen sprake is toegenomen beperkingen ten gevolge van de cardiale problematiek, omdat Timmermans in haar brief van 23 februari 2005 de situatie beschrijft waarin werknemer met het staken van zijn werkzaamheden zijn activiteiten heeft aangepast aan zijn klachten. Dat de vaatchirurg momenteel geen vaatproblemen in de onderste extremiteiten ziet, zegt niets over de mate waarin werknemer met zijn hartklachten belastbaar is. Appellant benoemt de hartklachten als een progressieve chronische ziekte.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Het hoger beroep betreft, gelet op de door appellante aangevoerde gronden, uitsluitend de vraag of het Uwv de belastbaarheid van werknemer correct (ongewijzigd) heeft vastgesteld en of werknemer met zijn beperkingen tot zijn eigen aangepaste werk in staat is.
5.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de inlichtingen die de bezwaarverzekeringsarts verkreeg van de behandelende specialisten geen steun bieden voor het standpunt van appellante dat werknemer op 15 juni 2004 toegenomen beperkt is. Zowel de cardioloog als de vaatchirurg hebben in hun brieven aan de bezwaarverzekeringsarts een ten opzichte van eerdere beoordelingen van werknemer ongewijzigd medisch beeld beschreven. Timmermans maakt melding van stabiele klachten die werknemer niet hinderen in het dagelijks leven. Zij heeft hem geen beperkingen opgelegd omdat werknemer zelf goed kan inschatten welke inspanningen hij wel en niet aankan. Op grond van het door Timmermans geschetste stabiele klinische beeld kon Gommers tot de conclusie komen dat werknemer op de datum in geding nog steeds belastbaar was conform de in het kader van de vijfdejaars herbeoordeling op 22 april 2002 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst, waarin beperkingen van de fysieke en psychische belasting van werknemer werden neergelegd alsmede een urenbeperking van ongeveer 20 uur per week. In het door appellante ter zitting van de Raad genoemde hartinfarct, dat werknemer in het najaar van 2008 zou hebben getroffen, kan – zonder nadere medische gegevens – geen voldoende onderbouwing gevonden worden van de stelling van appellante dat het hartfalen van werknemer een zodanig progressief verloop had dat nu zou moeten worden aangenomen dat hij op de datum in geding al ongeschikt was om zijn eigen aangepaste werk te doen.
5.3. Nu niet gebleken is van toegenomen beperkingen is er ook geen grond voor de stelling dat werknemer op de datum in geding niet meer in staat zou zijn om de aangepaste werkzaamheden als vertegenwoordiger gedurende 20 uur per week te verrichten. Hij heeft in dat werk jarenlang gefunctioneerd. Reijnen heeft in zijn rapportages van 12 april 2005 en 12 juni 2006 voldoende gemotiveerd dat de belasting in het werk de functionele mogelijkheden van werknemer niet overschrijdt, ook niet als het gaat om het een aantal malen per uur in en uit een auto tillen van een tas en een koffer.
5.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en M. Greebe en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) J.M. Tason Avila.
KR