[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 6 februari 2007, 06/2962 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 12 juni 2009
Namens appellante heeft mr. E.J. Bek, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2009. Van de zijde van appellante is –zoals tevoren was bericht- niemand verschenen, terwijl het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
1. Bij besluit van 21 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 20 december 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Bij beslissing op bezwaar van 10 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 oktober 2005 gegrond verklaard de WAO-uitkering per 20 december 2005 onveranderd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% de WAO-uitkering per 27 juni 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit (voor zover daarbij de WAO-uitkering per 27 juni 2006 is verlaagd) ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellante verwezen naar hetgeen zij in beroep reeds naar voren bracht. Ondanks de in bezwaar daaraan al gepleegde aanpassingen, is zij het nog steeds niet eens is met de Functionele MogelijkhedenLijst (FML), nu zij op verschillende aspecten zwaarder is beperkt. Verder wordt in de geduide functies de aangegeven belastbaarheid ook nog eens overschreden, waardoor zij niet in staat is om deze te verrichten. Onder verwijzing naar brieven van haar revalidatiearts en van de huisarts stelt zij zich op standpunt dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking in acht heeft genomen.
4.2. Voorts heeft appellante aangevoerd dat er geen ongelijkheid mag ontstaan in het kader van de -toen nog: voorgenomen- aanpassingen van het Schattingsbesluit 2004, in de zin dat voor WAO-ers geboren tussen 1954 en 1959 met ingang van 22 februari 2007 de bepalingen van het oude Schattingsbesluit gelden.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad is, in navolging van de rechtbank, tot het oordeel gekomen dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden om te oordelen dat appellante op 27 juni 2006 op medische gronden naar objectieve maatstaf gemeten in staat moet worden geacht de haar door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd maar in vergelijking met de beroepsfase niet verder is onderbouwd, biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek.
5.3. Wat betreft de onder 4.2. genoemde beroepsgrond volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak van 22 april 2009, LJN BH0312.
6.1. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep faalt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
6.2. Voor vergoeding van proceskosten zijn geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2009.