ECLI:NL:CRVB:2009:BI8070

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-316 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van psychische klachten en arbeidsmogelijkheden

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J.M. de Leest, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv dat zijn uitkering per 24 juni 2007 beëindigde. Appellant betwistte de ernst en omvang van zijn psychische klachten en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. De Raad overweegt dat de verzekeringsarts Van der Zwaag een aanvullende beperking op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft geformuleerd, die niet door de bezwaarverzekeringsarts in de FML kon worden opgenomen. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv onvoldoende onderbouwd is, omdat de noodzakelijke aanvullende voorwaarden voor de geschiktheid van de functies niet zijn meegenomen in de beoordeling. De Raad vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij de psychische klachten van appellant en de bijbehorende beperkingen opnieuw moeten worden beoordeeld. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.288,- worden vastgesteld.

Uitspraak

08/316 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 december 2007, 07/1583
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 5 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft vervolgens bij brief van 10 april 2009 de rapportage van Kenter van 3 oktober 2008 – uitgevoerd door psycholoog G. Leigh-Valles en psychiater H. van der Veen – en het rapport van verzekeringsarts L.T. van der Zwaag van 10 april 2009 overgelegd.
Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy met een commentaar van
16 april 2009 hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2009, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Leest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 9 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op het bezwaar van appellant, zijn besluit van 29 juni 2006 tot de beëindiging van appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 30 augustus 2006 niet gehandhaafd en besloten tot beëindiging van de uitkering met ingang van 24 juni 2007.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat het Uwv de ernst en de omvang van zijn psychische klachten heeft onderschat, dat het niet aannemen van een urenbeperking ontoereikend is gemotiveerd en dat hij op de datum in geding, 24 juni 2007, niet in staat was om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de hem door de bezwaararbeidsdeskundige voorgehouden functies.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad constateert dat het geschil zich toespitst op de vraag of met de door Van der Zwaag geformuleerde aanvullende beperking op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) rekening dient te worden gehouden.
4.3.1. Verzekeringsarts Van der Zwaag kan zich blijkens zijn in hoger beroep ingebrachte rapportage verenigen met de door bezwaarverzekeringsarts B.A. Admiraal opgestelde FML, indien met een aanvullende beperking rekening wordt gehouden. Het betreft hier de begeleiding op maat naar de daadwerkelijke arbeidssituatie waarbij de match tussen appellant en collega’s op de werkplek dient te worden beoordeeld. Bepalend voor de belastbaarheid van appellant is dat hij zich thuis kan voelen op de werkplek, dat hij zich gesteund weet door de leiding, dat hij het goed kan vinden met collega’s en dat hij zich veilig voelt.
4.3.2. Ten aanzien van de door verzekeringsarts Van der Zwaag noodzakelijk geachte aanvullende beperking wordt door bezwaarverzekeringsarts Hovy onder meer opgemerkt dat dergelijke variabele persoonlijke affiniteiten niet door de verzekeringsarts in de FML kunnen worden opgenomen. Voorts is het een eis van goed werkgeverschap, zo stelt de gemachtigde van het Uwv ter zitting, om een veilige werkomgeving met steun en begrip te waarborgen.
4.3.3. De Raad begrijpt de reactie van Hovy op de rapportage van Van der Zwaag aldus dat hij met Van der Zwaag ziet dat bij appellant niet alleen gelet op de lange periode dat hij geen betaalde arbeid heeft verricht maar ook gelet op zijn psychische gesteldheid en beperkingen voorwaarden gelden voor de inpassing in arbeid in de vorm van specifieke arbeidsmogelijkheden zoals door Van der Zwaag in zijn rapportage is beschreven. Voor zover Hovy stelt dat de aanvullende voorwaarde niet in de FML meegenomen kan worden, overweegt de Raad dat Hovy daarvan wel in zijn rapportage ten behoeve van een nadere arbeidskundige beoordeling melding had kunnen maken. Het had vervolgens op de weg van de (bezwaar)-arbeidsdeskundige gelegen om de geschiktheid van de geduide functies voor appellant op dit aspect opnieuw te beoordelen. Nu dit niet is gebeurd is naar het oordeel van de Raad onvoldoende komen vast te staan dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voldoen aan de in de rapportage van Van der Zwaag genoemde en door Hovy niet verworpen voorwaarde. Dat betekent dat het bestreden besluit een deugdelijke onderbouwing mist, hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen en het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen.
4.4. Voor het overige oordeelt de Raad dat de beperkingen van appellant een juiste weerslag in de FML hebben gevonden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat de psychische klachten van appellant voor zover niet leidend tot de hiervoor besproken aanvullende beperking als genoemd door Van der Zwaag zijn ondergewaardeerd. In de FML zijn ten aanzien van de rubrieken 1 (Persoonlijk Functioneren) en 2 (Sociaal Functioneren) beperkingen aangebracht. De overgelegde rapportage van het psychodiagnostisch bureau biedt, zoals Hovy terecht heeft opgemerkt in zijn reactie van 3 oktober 2008, evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onjuist is ingeschat.
4.5. Van der Zwaag heeft opgemerkt dat indien de omgeving aan de door hem opgesomde criteria voldoet en indien de taakinhoud voldoet aan de beperkingen zoals aangegeven op de FML, hij appellant in staat acht om fulltime te werken. Op basis hiervan en gelet op de in het dossier beschikbare gegevens is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat er geen aanleiding is om een arbeidsduurbeperking aan te nemen.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten bedragen € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 9 mei 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten tot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.M. Tason Avila.
KR