[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 oktober 2007, 07/240 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 26 mei 2009
Namens appellante heeft mr. C.C.W. Plaat, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009. Appellante is niet verschenen. Wel was aanwezig een dochter van appellante, vergezeld van een tolk. Deze dochter beschikt evenwel niet over een machtiging van appellante om haar te vertegenwoordigen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J.W. Bruinsma, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
1. Voor een overzicht van de in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante ontvangt samen met haar echtgenoot bijstand, laatstelijk ingevolge de
Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Appellante was op grond van een inburgeringstraject tot 1 oktober 2006 vrijgesteld van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. In het kader van de vaststelling van de arbeidsmogelijkheden van appellante heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Verzekeringsarts T.Th. Stout heeft appellante op 26 september 2006 onderzocht en is daarbij tot de conclusie gekomen dat zij lijdt aan diabetes mellitus en hypertensie bij een sterk overgewicht en dat daaruit beperkingen voortvloeien voor het verrichten van arbeid. Arbeidsdeskundige T.J.J. Bleumink is bij het onderzoek op 10 oktober 2006 tot de conclusie gekomen dat appellante in staat is fysiek niet te zwaar werk te verrichten, zoals productie- en/of montagewerk, inpakwerk en schoonmaakwerk. Op basis van deze gegevens heeft re-integratiebedrijf Nieuwland Reïntegratie voor appellante een voorzieningenplan opgesteld. Bij een ongedateerd besluit heeft het College appellante meegedeeld dat de op haar van toepassing zijnde ontheffing van de verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 9 van de WWB, met ingang van 1 oktober 2006 is opgeheven. Bij besluit van 10 januari 2007 heeft het College het bezwaar van appellante tegen de beëindiging van de ontheffing van genoemde verplichtingen ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
10 januari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a (tekst tot 1 januari 2009), van de WWB, voor zover van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de WWB, voor zover van belang, kan het College, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4.2. Het College heeft zijn besluitvorming gebaseerd op de rapportages van verzekeringsarts Stout en arbeidsdeskundige Bleumink. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College zijn besluitvorming op deze rapportages heeft mogen baseren. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en verwijst daarnaar. In hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om tot een andersluidend oordeel te komen. Naar het oordeel van de Raad bevat de brief van huisarts G. Karaya van 19 januari 2007 geen medisch objectiveerbare informatie waaruit blijkt de arbeidsmogelijkheden van appellante onjuist zijn ingeschat. Aan de omstandigheid dat de huisarts meldt dat appellante gelet op haar lichamelijke klachten het niet ziet zitten om te gaan werken, kan de Raad geen zwaarwegende betekenis hechten.
4.3. Het hoger beroep slaagt derhalve niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J.M. Heijs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2009.