ECLI:NL:CRVB:2009:BI6867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4155 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van uitspraak inzake WAO-uitkering en terugvordering door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 16 maart 2007. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. Ph. C. Kleyn van Willigen, vroeg om herziening van de uitspraak die betrekking had op de WAO-uitkering en de terugvordering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanleiding voor het verzoek was dat de ex-partner van verzoeker haar belastende verklaring had ingetrokken, en verzoeker meende dat dit nieuwe feit tot een andere uitspraak zou moeten leiden.

De Raad overwoog dat het verzoek om herziening niet was gebaseerd op nieuwe feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelde vast dat de intrekking van de verklaring van de ex-partner al vóór de eerdere uitspraak bekend was en dat het Uwv bij de vaststelling van de terugvordering niet was uitgegaan van deze verklaring, maar de inkomsten van verzoeker schattenderwijs had vastgesteld. De Raad concludeerde dat, zelfs als de verklaring eerder bekend was geweest, dit niet tot een andere uitspraak zou hebben geleid.

Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.W.J. Schoor als voorzitter, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de juistheid van eerdere uitspraken, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren.

Uitspraak

08/4155 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 maart 2007, 05/599 WAO,
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. Ph. C. Kleyn van Willigen, advocaat te Almelo, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 maart 2007, 05/599 WAO.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2009. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Kleyn van Willigen, voornoemd en zijn partner [naam partner]. Het Uwv was vertegenwoordigd door T. van der Weert.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad
- oordelend over het hoger beroep van verzoeker - de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 december 2004, 04/319 vernietigd, behoudens voor zover daarbij het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het besluit van 2 maart 2004 gegrond verklaard, evengenoemd besluit vernietigd voor zover daarbij meer is teruggevorderd dan € 47.042,55 en het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard voor het overige. De Raad heeft geconcludeerd dat het besluit tot het toepassen met terugwerkende kracht tot 27 mei 1999 van een korting (nihilstelling) op verzoekers WAO-uitkering wegens inkomsten uit arbeid en tot intrekking van die uitkering na afloop van een aaneengesloten periode van korting gedurende drie jaar, in rechte geen bezwaren ontmoet. Daarmee was volgens de Raad tevens gegeven dat het Uwv over het in aanmerking genomen tijdvak onverschuldigd aan verzoeker heeft betaald en het Uwv in beginsel gehouden is tot terugvordering daarvan over te gaan. De Raad heeft voorts geoordeeld dat er van de zijde van verzoeker geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die de Raad tot de conclusie noopten dat er voor verzoeker dringende redenen waren om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Wel heeft de Raad opgemerkt dat het terugvorderingsbedrag dient te worden verlaagd tot een bedrag van
€ 47.042,55.
3. Met het verzoek om herziening is beoogd dat de Raad van zijn aangevallen uitspraak terugkomt. De gemachtigde van verzoeker acht herziening van de aangevallen uitspraak aangewezen omdat het Uwv bij vaststelling van de hoogte van de terugvordering is uitgegaan van een belastende verklaring van verzoekers ex-partner [naam ex-partner], ondanks dat zij deze verklaring later weer heeft ingetrokken. Verzoeker is van mening dat het onderzoek in de onderhavige zaak pas voltooid is nadat [naam ex-partner] ten overstaan van de Raad een (ontlastende) verklaring heeft afgelegd. Daarbij stelt verzoeker zich op het standpunt dat een door [naam ex-partner] onder ede afgelegde verklaring vermoedelijk tot een andere uitspraak van de Raad zou hebben geleid. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft verzoeker een notariële akte van 18 april 2008 in geding gebracht, waarin de verklaring van [naam ex-partner] is vastgelegd dat zij op 19 augustus 2002 tegenover het Uwv heeft verklaard dat verzoeker € 400,- per dag verdiende met glazenwassen en dat zulks een onjuiste verklaring was om verzoeker in een kwaad daglicht te stellen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van
13 januari 2005, LJN AS3516, is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, eventueel op basis van nieuwe argumenten, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
4.2. De Raad stelt vast dat het onderhavige verzoek om herziening er uitsluitend op is gericht een discussie te voeren over de juistheid van zijn uitspraak van 16 maart 2007 en dat geen enkel nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb naar voren is gebracht. Gelet op de gedingstukken - waaronder het verslag van de hoorzitting van het Uwv van 9 juli 2003, het besluit van 2 maart 2004, het beroepschrift van 8 april 2004 en het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van de rechtbank van 11 november 2004 - staat vast dat vóór de uitspraak van de Raad al bekend was dat [naam ex-partner] haar belastende verklaring had ingetrokken. Reeds daarom is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
4.3. Ten overvloede overweegt de Raad dat ook indien de in de notariële akte vastgelegde verklaring van [naam ex-partner] eerder bekend was geweest bij de Raad, dit niet tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden. Uit de uitspraak van de Raad blijkt immers dat het Uwv bij de vaststelling van de hoogte van de terugvordering niet is uitgegaan van de verklaring van [naam ex-partner] omtrent de hoogte van de inkomsten van verzoeker maar dat het Uwv de inkomsten van verzoeker schattenderwijs heeft vastgesteld, daarbij als uitgangspunt het CAO-loon van een voltijds glazenwasser heeft gehanteerd en de Raad deze benadering aanvaardbaar heeft geacht.
4.4. Gelet op het voorgaande dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R. Benza.
KR