ECLI:NL:CRVB:2009:BI6838
Centrale Raad van Beroep
Herziening van WAZ-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er voldoende twijfel is gerezen over de arbeidskundige grondslag van het besluit. De Raad stelt vast dat de medische informatie geen aanknopingspunten biedt voor de ernst van de nek- en schouderklachten van appellant, zijn concentratieklachten en oogklachten. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het besluit van het Uwv, en draagt het Uwv op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak.
Het proces begon met een besluit van het Uwv op 6 juni 2006, waarin de uitkering van appellant werd ingetrokken. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een gewijzigde beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit gegrond verklaard, maar het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald en nieuwe argumenten aangevoerd, maar de Raad concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat de medische gegevens de conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet in twijfel trekken.
De Raad oordeelt dat de FML van 6 december 2006 de beperkingen van appellant juist weergeeft en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, geschikt zijn. De Raad vernietigt het besluit van het Uwv en oordeelt dat het Uwv de proceskosten van appellant moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2009.