ECLI:NL:CRVB:2009:BI6027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1783 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering; beoordeling van dringende redenen

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering die aan appellante was verleend. Appellante ontving bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) samen met een medebewoner. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft op 31 december 2003 besloten de bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het College verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam oordeelde in een eerdere uitspraak dat het College een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, wat leidde tot een herbeoordeling van de situatie. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het College bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. Appellante voerde aan dat de terugvordering ernstige gevolgen zou hebben voor haar geestelijke gezondheid, onderbouwd door verklaringen van haar huisarts en een verpleegkundige. De Raad oordeelde echter dat deze verklaringen onvoldoende objectieve aanknopingspunten boden voor de stelling dat er sprake was van dringende redenen om van het beleid van het College af te wijken. De Raad bevestigde dat het besluit tot terugvordering in overeenstemming was met het beleid van het College en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat bij de effectuering van de terugvordering de aflossingsbedragen zo moeten worden vastgesteld dat appellante blijft beschikken over de beslagvrije voet, zoals bedoeld in de wet.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

08/1783 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2008, 06/5118 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.Th. Offreins, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2009. Namens appellante is verschenen mr. Offreins. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante ontving samen met [M.] (verder: [M.]) bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Bij besluit van 31 december 2003 heeft het College de bijstand over de periode van 22 juli 1998 tot en met 31 maart 2000 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 20.297,14 van appellante teruggevorderd.
1.3. Het bezwaar tegen het besluit van 31 december 2003 is door het College bij besluit van 9 september 2004 ongegrond verklaard.
1.4. Bij uitspraak van 21 juni 2006 heeft de rechtbank - met beslissingen omtrent proceskosten en griffierecht - het tegen het besluit van 9 september 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het College een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen.
1.5. Bij besluit van 3 oktober 2006, genomen ter uitvoering van de uitspraak van 21 juni 2006, heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 december 2003 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast dat het College bevoegd was de aan appellante en [M.] verleende bijstand over de periode van 22 juli 1998 tot en met 31 maart 2000 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand van appellante terug te vorderen.
4.2. Blijkens de gedingstukken voerde het College ten tijde hier in geding een beleid dat van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik wordt gemaakt en dat daarvan slechts wordt afgezien in kruimelgevallen en indien dringende redenen van immateriële aard aanwezig zijn. Van dringende redenen is volgens de betreffende beleidsregel sprake indien terugvordering ernstige (of onaanvaardbare) gevolgen heeft voor het lichamelijk of geestelijk welzijn van belanghebbende.
4.3. Appellante heeft aangevoerd dat de terugvordering tot ernstige (of onaanvaardbare) gevolgen leidt voor haar geestelijke gezondheid. In dit verband heeft zij verwezen naar een verklaring van huisarts M.J.J. Rebel-Volp van 11 maart 2008 en een verklaring van sociaal psychiatrisch verpleegkundige M.T.J. Bijtenhoorn van GGZ Buitenamstel van 19 maart 2008. De Raad is met het College van oordeel dat deze verklaringen onvoldoende objectieve aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat ten tijde hier van belang sprake was van een dringende reden zoals bedoeld in het beleid van het College. De overige gedingstukken bieden hiervoor evenmin voldoende grondslag. Het besluit tot terugvordering is derhalve genomen in overeenstemming met het beleid. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College, met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van het beleid had moeten afwijken. De Raad wijst er tenslotte nog op dat bij de effectuering van de terugvordering de aflossingsbedragen zo dienen te worden vastgesteld dat appellante blijft beschikken over de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.4. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.J.A. Kooijman en O.L.H.W.I. Korte als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A. Badermann.
NK