ECLI:NL:CRVB:2009:BI5329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1677 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering met voldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellante had op 13 september 2004 een aanvraag ingediend wegens lichamelijke en psychische klachten na een verkeersongeval op driejarige leeftijd. De verzekeringsarts P. Duerinckx concludeerde na onderzoek op 1 november 2004 dat appellante beperkt was in dynamisch handelen en statische houdingen, maar geen indicatie voor een urenbeperking had. De belastbaarheid werd vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van die datum. Ondanks aanvullende informatie van de huisarts, concludeerde Duerinckx op 20 december 2004 dat er geen reden was om de FML te wijzigen. De aanvraag werd op 21 december 2004 afgewezen, omdat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht.

In de bezwaarfase werd het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts J.A.F. Leunisse-Walboomers bevestigd, die concludeerde dat er geen aanleiding was om af te wijken van het eerdere oordeel. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, met de overweging dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berustte.

In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voerde aan dat het Uwv haar beperkingen had onderschat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde de eerdere oordelen en concludeerde dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen. De Raad oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

08/1677 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 januari 2008, 07/1718 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapportage van 21 april 2008 van bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie, waarin deze heeft gereageerd op het beroepschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn daarbij met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 13 september 2004 een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wegens lichamelijke en psychische klachten na een verkeersongeval op 3-jarige leeftijd.
1.2. In het kader van voornoemde aanvraag heeft verzekeringsarts P. Duerinckx appellante op 1 november 2004 onderzocht tijdens een spreekuurcontact. In zijn rapport van 1 november 2004 heeft deze verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante beperkt is wat betreft dynamisch handelen en statische houdingen. Er is geen indicatie voor een urenbeperking. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2004. Naar aanleiding van de op zijn verzoek ingediende brief van 29 november 2004 van dr. L.H.A.M. Vehmeijer, huisarts van appellante, heeft Duerinckx op 20 december 2004 aanvullend gerapporteerd en geconcludeerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om de FML van 1 november 2004 te wijzigen. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige I. Waarts het verlies aan verdiencapaciteit van appellante vastgesteld op nihil, zoals blijkt uit het rapport van 20 december 2004. Dienovereenkomstig is bij besluit van 21 december 2004 de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat zij op en na 6 juni 1994 minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts J.A.F. Leunisse-Walboomers. Deze bezwaarverzekeringsarts is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft kennis genomen van de brieven van 30 juni 2006 en 24 januari 2007 van huisarts Vehmeijer en de brief van 19 oktober 2006 van zenuwarts B.J.M. Franssen. In het rapport van 19 maart 2007 heeft deze bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bezwaararbeidsdeskundige M. Prosée heeft de passendheid van de geduide functies opnieuw beoordeeld en in het rapport van 5 april 2007 geconcludeerd dat één van de geduide sbc-codes dient te vervallen. Er blijven echter voldoende functies over om de schatting op te baseren. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante blijft daarmee ongewijzigd minder dan 25%. Bij besluit van 10 april 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 december 2004 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant ongeschikt te achten.
3. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante de in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Appellante is van oordeel dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de brieven van haar huisarts van 30 juni 2006 en 24 januari 2007 en de brief van zenuwarts Franssen van 19 oktober 2006. Anders dan de bezwaarverzekeringsarts is appellante van mening dat zij na het ongeval in 1980 in coma is geweest, waaraan zij cognitieve beperkingen heeft overgehouden. Tevens acht appellante zich niet in staat om de geduide functies te verrichten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Met betrekking tot hetgeen appellante heeft aangevoerd over het al dan niet in coma zijn geweest na het ongeval voegt de Raad daaraan nog toe dat hij zich kan vinden in hetgeen bezwaarverzekeringsarts Debie in reactie hierop heeft aangegeven in het rapport van 21 april 2008. Evenals Debie kent de Raad doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring in de brief van 16 april 1980 van de arts die appellante vlak na het ongeluk heeft gezien, zenuwarts P.M.G.A.W. Mulkens, dat appellante niet bewusteloos is geweest. Ook overigens heeft bezwaarverzekeringsarts Debie in het rapport van 21 april 2008 genoegzaam gemotiveerd dat er geen medisch objectiveerbare gronden zijn om meer beperkingen aan te nemen. Ten slotte overweegt de Raad dat appellante ook in hoger beroep geen nadere medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat.
4.3. De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, evenmin grond om te oordelen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van inkoper (sbc-code 516150), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellante.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R. Benza.
GdJ