ECLI:NL:CRVB:2009:BI5092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4119 WWB + 07-5423 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake loonkostensubsidie en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2007. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het College om het bezwaar van betrokkene tegen de voortzetting van de loonkostensubsidie ongegrond te verklaren vernietigd. Betrokkene, die sinds september 1999 voor 9 uur per week werkzaam was bij de Stichting Werkgeversinstituut Sociaal Cultureel Werk, ontving een loonkostensubsidie op grond van het ID-besluit. Het College had in een eerdere brief aan betrokkene medegedeeld dat de subsidie voor maximaal twee jaar zou worden voortgezet, met een mogelijke verlenging van maximaal één jaar. Na de uitspraak van de rechtbank heeft het College een nieuw besluit genomen, maar dit werd door de Raad als niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat de brief van het College van 13 februari 2006 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, maar slechts een informatieve mededeling. Hierdoor kon betrokkene niet als belanghebbende worden aangemerkt bij de subsidiebesluiten gericht aan zijn werkgever. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde zowel besluit 1 als besluit 2 van het College. De Raad gaf aan dat het College een nieuw besluit moet nemen indien er aanleiding is om de dienstbetrekking te wijzigen of te beëindigen, met inachtneming van de toepasselijke regelgeving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken.

Uitspraak

07/4119 WWB
07/5423 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2007, 06/4171 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
[betrokkene], (hierna: betrokkene)
en
het College.
Datum uitspraak: 12 mei 2009.
I. PROCESVERLOOP
Het College heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Mr. M.M. Polman, advocaat te Rotterdam, heeft zich naderhand als gemachtigde van betrokkene gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009. Voor het College zijn verschenen J.M. Buitendijk en mr. R. Konijnendijk, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Betrokkene is in persoon verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was sinds september 1999 voor 9 uur per week werkzaam bij de Stichting Werkgeversinstituut Sociaal Cultureel Werk. Deze werkgever werd jaarlijks in aanmerking gebracht voor een subsidie voor de uit de arbeidsovereenkomst met betrokkene voortvloeiende loonkosten op grond van het Besluit in- en doorstroombanen (ID-besluit). Het ID-besluit is op grond van artikel 2 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (IWWB) met ingang van 1 januari 2004 ingetrokken. Onder meer in de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand, vastgesteld door de raad van de gemeente Rotterdam, zijn bepalingen van overgangsrecht opgenomen.
1.2. Bij brief van 13 februari 2006 heeft het College aan betrokkene bericht dat de aan zijn werkgever toegekende loonkostensubsidie wordt voortgezet voor de duur van maximaal twee jaar met een mogelijke verlenging van maximaal één jaar.
1.3. Het College heeft bij besluit van 11 september 2006 (besluit 1) het bezwaar van betrokkene tegen de brief van 13 februari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met een bepaling omtrent griffierecht, het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3. Het College heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College op 31 augustus 2007 een nieuw besluit op bezwaar (besluit 2) genomen waarbij het bezwaar van betrokkene gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond is verklaard. Hierbij heeft het College tevens aan betrokkene bericht dat de aan zijn werkgever toegekende loonkostensubsidie is verlengd tot 13 februari 2009.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Het College heeft in hoger beroep, met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2007, LJN BB6594, inmiddels het standpunt ingenomen dat betrokkene ten onrechte in zijn bezwaar is ontvangen. Ter zitting van de Raad heeft het College medegedeeld dat de aan de werkgever van betrokkene toegekende loonkostensubsidie inmiddels ongeacht de uitkomst van het hoger beroep is verlengd tot 1 september 2009.
5.2. In zijn onder 5.1 vermelde uitspraak heeft de Raad ten aanzien van brieven soortgelijk die van het College van 13 februari 2006 geoordeeld dat deze slechts mededelingen van informatieve aard omtrent subsidieverlening aan de werkgevers bevatten en derhalve geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor zover het bezwaar van betrokkene geacht moet worden mede betrekking te hebben op de subsidiebesluiten, gericht aan zijn werkgever, heeft de Raad in vorenbedoelde uitspraak geoordeeld dat werknemers als betrokkene niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij die besluiten kunnen worden aangemerkt. De Raad ziet geen aanleiding in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen.
5.3. De Raad is derhalve van oordeel dat het College het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, behoudens voor zover daarin omtrent de vergoeding van het griffierecht is beslist. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, besluit 1 vernietigen en het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk verklaren.
5.4. Aan besluit 2 komt daarmee de grondslag te ontvallen, zodat ook dit besluit moet worden vernietigd.
5.5. Ter voorlichting aan betrokkene wijst de Raad erop dat in artikel 14, eerste lid, van de IWWB is bepaald dat een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6 van het ID-Besluit geldt als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand. Indien het College aanleiding ziet een dergelijke voorziening te wijzigen of te beëindigen dient hij hierover - met inachtneming van de toepasselijke regelgeving - een besluit te nemen en dit aan betrokkene bekend te maken. Het College heeft ter zitting van de Raad aangekondigd dat hij dit alsnog zal doen, waarna aan betrokkene de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep openstaan.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, nu van voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is beslist omtrent de vergoeding van griffierecht;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt besluit 1;
Verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
Vernietigt besluit 2.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.C.F. Talman en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) J. Waasdorp.
IA