[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 juni 2007, 06/5540 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 mei 2009
Namens appellante heeft mr. C.J.M. Scheen, werkzaam bij CNV Publieke Zaak, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2009.
Appellante is verschenen in tegenwoordigheid van haar gemachtigde, mr. Scheen voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.J. Belder.
1.1. Bij besluit van 7 maart 2006 is de WAO-uitkering van appellante per 8 mei 2006 verlaagd en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het door appellante hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 22 september 2006 ongegrond verklaard.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van 22 september 2006 gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd, onder bepaling dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medische onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft benadrukt dat de verzekeringsarts het expertise-rapport van neuroloog G. Hageman en het bijbehorende rapport van neuropsychologe
M.S.E. van Hout bij het medische onderzoek heeft betrokken, hetgeen heeft geleid tot het vaststellen van cognitieve beperkingen gerelateerd aan de diagnose (zeer milde) chronische toxische encephalopathie (OPS). Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de voorgehouden functies van controleur metaalprodukten, produktiemedewerker voeding en produktiemedewerker textiel passend zijn voor appellante, doch dat dit pas in beroep afdoende is toegelicht door de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapportage van 6 februari 2007.
2. In hoger beroep heeft appellante de in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden herhaald. Zij blijft van mening dat de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden niet corresponderen met het medische oordeel zoals neergelegd in de rapportages van neuroloog Hageman, voornoemd, en van neuropsychologe Van Hout, voornoemd. Zij blijft bij het standpunt dat zij niet in staat is om op een adequate wijze aan het arbeidsproces deel te nemen en verwijst voor de medische onderbouwing van dit standpunt naar de eerdergenoemde neuro(psycho)logische rapportages. Voorts heeft zij de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3. Het Uwv heeft bij het verweerschrift het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medische onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding tot twijfel bestaat aan de in de Functionele Mogelijkhedenlijst neergelegde beperkingen van appellante. De Raad stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne. Nu appellante in hoger beroep evenmin als in eerste aanleg medische informatie heeft overgelegd die twijfel bij de Raad zou kunnen oproepen aan de medische beoordeling, ziet de Raad, evenmin als de rechtbank destijds, aanleiding tot benoeming van een onafhankelijke deskundige.
4.3. Voorts is de Raad, met de rechtbank, en op dezelfde gronden, van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht de voorgehouden functies te verrichten. De Raad verenigt zich derhalve met de overwegingen van de rechtbank terzake en is dan ook van oordeel dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 22 september 2006 geheel in stand blijven.
4.4. Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.