[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 februari 2008, 05/1254 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 mei 2009
Namens appellante heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is overgelegd een rapport van 30 mei 2008 van bezwaarverzekeringsarts T. Miedema.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2009. Voor appellante is niemand verschenen, zoals tevoren aangekondigd. Het Uwv was vertegenwoordigd door T.R Vallinga.
1.1. De feiten die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen derhalve voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
1.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak - voor zover hier van belang - overwogen dat zij het onderzoek door de door haar ingeschakelde deskundigen J.F.A. Ypma, orthopedisch chirurg en R. Graveland, psychiater, niet onzorgvuldig of onvolledig acht en dat zij het advies van deze deskundigen volgt. Graveland heeft zich met de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 november 2006 kunnen verenigen. Ook Ypma heeft de verminderde belastbaarheid van appellante naar aard en mate overeenkomstig de FML geacht.
1.3. De aan de schatting ten grondslag liggende functies heeft de rechtbank - uiteindelijk - voldoende toegelicht en als voor appellante passend geoordeeld. Om die reden heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten.
2.1. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geaccepteerd dat Graveland het aan de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft overgelaten om de FML aan te passen. Nu de diagnose die Graveland hanteert afwijkt van die van behandelend psychiater A. Jongsma had Graveland dat verschil moeten motiveren. Omdat Graveland heeft aangeven dat een nader psychologisch onderzoek zinvol zou zijn, had een dergelijk onderzoek niet achterwege mogen blijven.
2.2. Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts Miedema er onder andere op gewezen dat het standpunt van een behandelend arts minder zwaar moet wegen dan het standpunt van een onafhankelijk deskundige, vanwege de behandelrelatie die bestaat tussen eerstgenoemde arts en zijn patiënt.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Gelet op de hoger beroepsgronden gaat het geschil over de vraag of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand heeft gelaten. In hoger beroep zijn alleen grieven tegen de medische grondslag van dat besluit aangevoerd.
3.2. De Raad volgt appellante niet in de zienswijze dat de door de rechtbank geraadpleegde deskundige Graveland niet mocht volstaan met het aangeven van de zijns inziens bij appellante bestaande medische beperkingen, waarna die deskundige het overliet aan een verzekeringsarts deze beperkingen te verwerken in een zogenoemde FML. Een verzekeringsarts moet gelet op zijn medisch specialisme juist als daartoe het best toegerust worden beschouwd. De Raad laat voorts wegen dat deskundige Graveland uiteindelijk met de aangepaste FML heeft ingestemd.
3.3. Met betrekking tot de door de beide psychiaters gehanteerde diagnosen heeft bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers in zijn rapport van 7 november 2006 een uiteenzetting gegeven waarin Graveland zich blijkens schrijven van 15 januari 2007 volledig kon vinden. De Raad ziet niet in waarom de door de rechtbank geraadpleegde deskundige nog nader op de stellingen en conclusies van de behandelend psychiater, die eerder door de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd zijn weersproken, had moeten ingaan. Naar het Uwv terecht heeft opgemerkt in het verweerschrift van 4 juni 2008, gaat het om objectiveerbare beperkingen - die Jongsma overigens niet heel anders inschat - en is de vraag naar de juiste diagnose van ondergeschikt belang.
3.4. Deskundige Graveland heeft in zijn rapport van 18 juli 2006 aangegeven dat onderzoek door een ander specialisme niet noodzakelijk is. Wel zou een psychologisch onderzoek ‘zinvol kunnen zijn’, gelet op de door appellante aangegeven verschillen tussen taal- en rekenvaardigheid. Naar het oordeel van de Raad gaat het daarbij niet om door ziekte of gebrek in de zin van de WAO ontstane medische beperkingen aan de kant van appellante, zodat de rechtbank heeft kunnen afzien van verder onderzoek daarnaar.
3.5. Nu ook verder geen grieven zijn aangevoerd die het hoger beroep kunnen doen slagen, moet de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te weten: voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten, worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.
(get.) T.J. van der Torn.