ECLI:NL:CRVB:2009:BI4419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5901 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktverklaring voor eigen werk als horeca-medewerkster of ander werk na ziekteverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die in beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar geschiktheid voor eigen werk als horeca-medewerkster. Appellante heeft zich ziek gemeld en stelt dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2009 uitspraak gedaan.

De procesgang begon met een hoger beroep ingesteld door mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, namens appellante. In het hoger beroep is een rapport van revalidatie-arts H.F.M. Pernot overgelegd, waarin de medische situatie van appellante wordt besproken. De verzekeringsarts heeft appellante voor de Ziektewet geaccepteerd, maar oordeelde dat zij niet zonder meer ongeschikt was voor haar laatste werk. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsartsen als voldoende zorgvuldig beoordeeld.

Tijdens de zitting op 3 april 2009 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De Raad heeft overwogen dat er geen steun is voor het standpunt van appellante dat zij op de in geding zijnde datum niet in staat was om haar werk te verrichten. De Raad concludeert dat het ziekteverzuim van één à drie dagen per maand wegens migraine door de verzekeringsarts op goede gronden aanvaardbaar is geacht.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Roermond en oordeelt dat het hoger beroep niet kan slagen. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten niet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

07/5901 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 september 2007, 07/628
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld. Daarbij is een rapport van 23 augustus 2007 van H.F.M. Pernot, revalidatie-arts, overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp heeft op 6 december 2007 gerapporteerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2009. Namens appellante is niemand verschenen, zoals tevoren aangekondigd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Blijkens de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 23 oktober 2006 van
B. Simons, verzekeringsarts, heeft appellante zich ingaande 29 augustus 2006 vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld. Voordien was zij werkzaam als horecamedewerkster bij [werkgeefster] voor 30 uren per week. In verband met steeds vaker en langduriger ziekteverzuim is haar arbeidsovereenkomst per
1 september 2006 niet verlengd.
1.2. De verzekeringsarts heeft appellante voor de Ziektewet geaccepteerd, maar achtte appellante niet zonder meer ongeschikt voor haar laatste werk. Ook zag hij geen medische noodzaak voor het kiezen van ander werk op grond van de geobjectiveerde afwijkingen.
1.3. Op 30 oktober 2006 heeft arbeidsdeskundige N. Elie bij (voormalig) [werkgeefster] het functioneren van appellante geëvalueerd. Zijn oordeel was dat het functioneren van appellante, in de zin van prestatie, redelijk te noemen was; echter in de zin van continuïteit was sprake van een te zware functie.
1.4. Ingaande 2 januari 2007 is appellante voor haar werk of ander werk geschikt verklaard door verzekeringsarts Simons. Daarbij heeft hij overwogen dat het ziekteverzuim waarschijnlijk wat hoger zou zijn in het laatst verrichte werk.
1.5. Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen het op 2 januari 2007 afgegeven Ziektewet-besluit. Daarbij is gewezen op de lichamelijke en psychische gevolgen van een whiplashtrauma - na een auto-ongeval in 2002 - die appellante nog steeds ondervindt. Appellante is verwezen naar een KNO-arts en een revalidatie-arts, en in het kader van een aanhangige letselschade procedure is een tweetal onderzoeken geïnitieerd bij respectievelijk dr. H.J.J.A. Bernsen (neuroloog) en dr. P.J. Edixhoven (orthopedisch chirurg). Voorts is in bezwaar overgelegd informatie van de huisarts van appellante en van B. de Bot, arts voor orthomanuele geneeskunde.
1.6. Bezwaarverzekeringsarts Waasdorp heeft op 23 maart 2007 gerapporteerd, na dossierstudie en observatie van appellante op de hoorzitting van 16 februari 2007.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het ter zake afgegeven besluit op bezwaar van
26 maart 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de medische beoordeling in strijd te achten met de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. De beschikbare gegevens leveren geen aanknopingspunten op om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De overgelegde medische informatie is uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling meegenomen. De door appellante aangekondigde medische informatie is niet overgelegd en in de wel aanwezige medische rapporten heeft de rechtbank geen steun gevonden voor het standpunt van appellante omtrent het al dan niet kunnen werken.
3.1. In hoger beroep is aangevoerd dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft. In het rapport van 23 augustus 2007 van revalidatie-arts Pernot worden de dan bestaande (lichte) beperkingen beschreven.
3.2. Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts Waasdorp er in zijn rapport van
6 december 2007 op gewezen dat de revalidatie-arts geen bij de rug- en nekklachten passende bevindingen heeft gedaan en dat bij overig neurologisch onderzoek geen afwijkingen zijn geconstateerd. De overige bevindingen van de revalidatie-arts zijn vooral gebaseerd op de anamnese van appellante zelf.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet, met de rechtbank, in de rapporten die van de kant van appellante in geding zijn gebracht, geen steun voor haar standpunt dat zij het werk als horeca-medewerkster op de in geding zijnde datum 2 januari 2007, niet zou kunnen verrichten. Er bestaat geen aanleiding om de onderzoeken verricht door de verzekeringsartsen van het Uwv niet als voldoende zorgvuldig aan te merken. Nu voorts de namens appellante aangekondigde contra-expertise en/of rapporten van de medisch specialisten die gerapporteerd hebben in de letselschade procedure, (uiteindelijk) ook in hoger beroep niet zijn overgelegd, ziet de Raad geen aanleiding er aan te twijfelen dat appellante ingaande 2 januari 2007 terecht geschikt is verklaard voor haar eigen werk (of soortgelijk werk bij een andere werkgever). De Raad merkt hierbij nog op dat het door appellante gestelde ziekteverzuim van één à drie dagen per maand wegens migraine door de verzekeringsarts op goede gronden aanvaardbaar is geacht.
4.2. Het hoger beroep kan niet slagen. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
KR