ECLI:NL:CRVB:2009:BI3754

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5966 WWB + 07-5967 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand in verband met terugvordering van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen de beslissing van de rechtbank Roermond. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen. Appellanten hadden verzocht om bijstand voor de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 juli 2000, maar het College had deze aanvraag afgewezen in verband met een terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad heeft vastgesteld dat appellanten ten tijde van de schuld beschikten over voldoende middelen om in hun noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Dit leidde tot de conclusie dat de aanvraag om bijstand niet kon worden ingewilligd, omdat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet werk en bijstand (WWB) aan bijstandsverlening in de weg staat. De rechtbank had eerder het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad zag geen aanleiding voor bijzondere bijstand, omdat er geen zeer dringende redenen waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

07/5966 WWB
07/5967 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant) en [Appellante] (hierna: appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 september 2007, 07/735 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2009. Appellanten zijn verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.G.M. Kuijpers en M. Pluijmen, beiden werkzaam bij de gemeente Roerdalen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 22 september 2006 heeft het College, voor zover hier van belang, afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om bijstand over de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 juli 2000 in verband met terugvordering van appellant van de over deze maanden verstrekte uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
1.2. Bij besluit van 3 april 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 22 september 2006 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het College, voor zover hier van belang, overwogen dat voor zover de aanvraag om bijstand moet worden aangemerkt als een verzoek om bijstand ten behoeve van een schuld, artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet werk en bijstand (WWB) aan bijstandverlening in de weg staat.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Op basis van de in het dossier aanwezige stukken en hetgeen appellanten ter zitting naar voren hebben gebracht stelt de Raad vast dat in feite bijzondere bijstand is verzocht voor de betaling van een schuld van appellant aan het Uwv tot een bedrag van € 3.115,--.
4.2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand. In artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van artikel 49 genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
4.3. Uit de gedingstukken leidt de Raad af dat appellant ten tijde van het ontstaan van de onderhavige schuld en ook nadien beschikte over middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB in beginsel aan bijstandverlening in de weg staat. In hetgeen door appellanten is aangevoerd ziet de Raad geen zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB. Aan het College kwam dan ook niet de bevoegdheid toe tot verlening van bijzondere bijstand voor de betreffende schuld.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 april 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
NW