[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2006, 05/4421 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 mei 2009
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
De Raad is tot het oordeel gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee het onderzoek is heropend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 27 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. J. Hut.
1.1. Bij besluit van 9 maart 2005 is de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 8 mei 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 augustus 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat naar haar oordeel het medische onderzoek voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, dat hetgeen van de kant van appellant in beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, en dat voldoende vaststaat dat appellant op de in geding zijnde datum in staat wordt geacht de bij de schatting betrokken functies te vervullen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant betwist dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en gesteld dat er ten onrechte geen nader onderzoek is gedaan door een onafhankelijke psychiater en/of psycholoog. Uit een dergelijk onderzoek zal duidelijk blijken dat er sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. De kritische Functionele Mogelijkheden Lijst houdt immers, zo vindt appellant, volstrekt onvoldoende rekening met zijn beperkingen.
3.2. De Raad heeft aanleiding gezien de psychiater M. Kazemier als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.
3.3. In zijn rapport van 4 juli 2008, aangevuld bij brief van 15 september 2008, heeft Kazemier geconcludeerd dat er sprake is van een depressieve stoornis met chronisch karakter, die ook gegolden zal hebben voor de datum in geding, 8 mei 2005. Hoewel de beschreven beperkingen een aanzienlijke handicap vormen, ziet Kazemier echter geen psychiatrische contraïndicatie voor de voor appellant geschikt geachte functies van inpakker, productiemedewerker en papierwarenmaker. Daarbij moet ook worden aangemerkt dat depressiviteit haast altijd aanleiding geeft tot een verminderde weerbaarheid, een gering zelfvertrouwen en faalangst met als gevolg een hoog spanningsniveau bij arbeid en snelle vermoeidheid, waarvoor zeker in de beginfase ruimte moet zijn voor urenreductie en langzame opbouw van de belasting.
3.4. In reactie op het rapport van Kazemier is door de gemachtigde van appellant in zijn brief van 7 januari 2009 gepleit voor een beperking van het aantal door appellant te werken uren.
3.5. Het Uwv heeft in de reactie van zijn bezwaarverzekeringsarts van 19 januari 2009 vastgesteld dat de deskundige Kazemier de vraag van de Raad of appellant op 8 mei 2005 in staat was tot het verrichten van de werkzaamheden, verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, bevestigend heeft beantwoord. Vervolgens heeft het Uwv benadrukt dat de door Kazemier aangebrachte nuancering van een langzame start in de beginfase los staat van de schatting in het kader van de WAO en thuis hoort bij een reïntegratie/begeleiding via reïntegratiebureaus en de daarvoor bestaande regelingen/budgetten. Voor het veronderstellen van een structurele urenbeperking volgens de criteria in de standaard ‘verminderde arbeidsduur’ is geen aanleiding, aangezien reïntegratie-aspecten daarin buiten beschouwing worden gelaten.
De bezwaarverzekeringsarts ziet dan ook in de rapportage van Kazemier geen aanleiding af te wijken van de eerder genomen beslissing.
3.6. De Raad overweegt als volgt.
3.7. In de jurisprudentie van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de Raad ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd.
3.8. De Raad is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat Kazemier kennis heeft genomen van de gedingstukken en dat hij appellant zelf heeft onderzocht. Hij heeft voorts uitgebreid over zijn bevindingen gerapporteerd en de vragen van de Raad beantwoord.
3.9. Het beroep dat namens appellant is gedaan op de standaard verminderde arbeidsduur om te komen tot een urenbeperking om energetische en preventieve redenen, kan naar het oordeel van de Raad niet slagen gelet op hetgeen de bezwaarverzekeringsarts in de reactie van 19 januari 2009 heeft aangegeven.
Geen van de in de standaard verminderde arbeidsduur genoemde indicaties voor een urenbeperking doet zich in het onderhavige geval voor.
De Raad voegt daar nog aan toe dat langdurige afwezigheid uit het arbeidsproces op zich geen reden vormt om het aantal uren dat iemand kan werken te beperken. Zoals de bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven kan dat een rol spelen bij de reïntegratie.
3.10. De omstandigheid dat de gezondheidssituatie van appellant inmiddels zodanig is verslechterd dat hij weer voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, maakt het vorenstaande niet anders.
3.11. Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.12. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar 8 mei 2009.