[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 december 2006, 05/3415 (hierna: aangevallen uitspraak)
Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Univé Zorgverzekeraar u.a., gevestigd te Alkmaar, (hierna: Univé)
Datum uitspraak: 15 april 2009
De wettelijke vertegenwoordiger van appellante, [H.], heeft hoger beroep ingesteld.
Univé heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2009. Voor appellante is verschenen [H.]. Univé heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren [in] 1969, is verstandelijk en lichamelijk gehandicapt. Per 1 februari 2003 is zij vanuit de gemeente Drechterland verhuisd naar een appartementencomplex in de gemeente Hoorn. Per 1 december 2004 is appellante verhuisd naar een eengezinswoning in de gemeente Enkhuizen.
1.2. Bij brief van 15 juli 2005 heeft appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) bij Univé een douchestoel en een vergoeding voor de verhuis- en inrichtingskosten in verband met haar verhuizing van de gemeente Drechterland naar de gemeente Hoorn, en van de gemeente Hoorn naar de gemeente Enkhuizen aangevraagd. Bij besluiten van 16 september 2005 heeft Univé deze aanvragen afgewezen.
1.3. Appellante heeft tegen de besluiten van 16 september 2005 bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zij blijkens een uitspraak van de Raad gedurende haar verblijf in de gemeente Hoorn onder de AWBZ viel, zodat de aangevraagde verstrekkingen vanuit de AWBZ gefinancierd moeten worden.
1.4. Bij besluit van 24 november 2007 heeft Univé het bezwaar ongegrond verklaard. Met betrekking tot de verhuis- en inrichtingskosten heeft Univé overwogen dat de aanspraken die krachtens de AWBZ tot gelding kunnen worden gebracht limitatief zijn opgesomd in artikel 2 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit). Nu verhuis- en inrichtingskosten niet in deze opsomming zijn opgenomen kunnen deze kosten niet ten laste van de AWBZ worden gebracht. Met betrekking tot de douchestoel heeft Univé zich op het standpunt gesteld dat deze voorziening is te beschouwen als een verpleegartikel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit in samenhang met artikel 11 van het Besluit. Omdat appellante niet in een instelling is opgenomen, bestaat volgens Univé geen aanspraak op verstrekking van deze voorziening krachtens de AWBZ.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 november 2005, voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag om een douchestoel, wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de aanvraag van appellante om een douchestoel uitsluitend betrekking op haar woning in Hoorn. Aangezien appellante is verhuisd naar een andere gemeente kan het doel dat haar voor ogen stond, namelijk het verkrijgen van een douchestoel in haar woning in Hoorn, volgens de rechtbank niet meer met het beroep worden bereikt.
Het beroep tegen het besluit van 24 november 2005, voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag voor een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding, heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 mei 2008, LJN BD3476) dient van de aanwezigheid van procesbelang te worden uitgegaan als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor betrokkene feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
4.2. Met betrekking tot het verblijf van appellante in het appartementencomplex in de gemeente Hoorn heeft de Raad in zijn uitspraak van 27 april 2005 (LJN AT5447) in het geding tussen appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn onder meer geoordeeld dat dit verblijf in zulk een overwegende mate gelijkenis vertoond met die van de medebewoners die daar op grond van de AWBZ verblijven, dat het verblijf van appellante in dat complex op één lijn gesteld moet worden met verblijven in een AWBZ-instelling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet voorzieningen gehandicapten. Ten tijde van het indienen van de onderhavige aanvraag deed deze situatie zich niet meer voor, aangezien appellante op dat moment reeds was verhuisd naar een woning in de gemeente Enkhuizen en blijkens de gedingstukken niet gezegd kan worden dat met haar verblijf in de gemeente Enkhuizen sprake is van een op één lijn met verblijf in een AWBZ-instelling te stellen verblijf. Dit betekent dat appellante met het indienen van het beroepschrift niet meer het resultaat kan bereiken wat haar voor ogen staat, te weten het verkrijgen van een douchestoel in verband met een op één lijn met verblijf in een AWBZ-instelling te stellen verblijf, zodat zij geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de vraag of zij aanspraak heeft op verstrekking van een douchestoel ingevolge het bepaalde bij en krachtens de AWBZ.
4.3. Het in hoger beroep gedane verzoek van appellante om de gemeenten Drechterland, Hoorn en Enkhuizen te veroordelen tot schadevergoeding leidt naar het oordeel van de Raad niet tot een procesbelang nu, nog daargelaten de vraag of, en zo ja in hoeverre sprake is van geleden schade, deze geen verband houdt met het onderhavige besluit van Univé. De gestelde schadeveroorzakende handelingen van de gemeenten Drechterland, Hoorn en Enkhuizen staan los van de onderhavige besluitvorming door Univé en de daartegen door appellante gevoerde procedure. Nu van een ander procesbelang niet is gebleken, is de Raad van oordeel dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van
24 november 2005, voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag om een douchestoel, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4. Met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag om een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten in verband met de verhuizing van de gemeente Drechterland naar de gemeente Hoorn en van de gemeente Hoorn naar de gemeente Enkhuizen, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat een aanspraak op deze vergoeding niet is opgenomen in de aanspraken zoals deze limitatief zijn opgesomd in artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Dit betekent dat Univé de afwijzing van deze aanvraag terecht in zijn besluit van 24 november 2005 heeft gehandhaafd.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009.