ECLI:NL:CRVB:2009:BI3389
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering na toekenning WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WW-uitkering van appellant met terugwerkende kracht en de terugvordering van een onverschuldigd betaalde WW-uitkering. Appellant ontving vanaf 15 januari 2004 een WW-uitkering, terwijl hij op dat moment ook een WAO-uitkering ontving die later werd herzien naar een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft een fout gemaakt bij de verrekening van de WAO-nabetaling met de WW-uitkering, waardoor appellant onterecht een bedrag van € 2.587,18 aan WW-uitkering heeft ontvangen. Het Uwv heeft vervolgens besloten om de WW-uitkering van appellant in te trekken en het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de WW-uitkering heeft ingetrokken, omdat appellant per 15 januari 2004 geen recht had op deze uitkering. De Raad stelt vast dat het niet vereist was dat appellant redelijkerwijs duidelijk was dat hij ten onrechte de WW-uitkering ontving. De Raad bevestigt dat het Uwv de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag terecht heeft uitgevoerd, aangezien de wetgeving dit toestaat. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.
De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden van de Raad aanwezig waren. De zaak is openbaar behandeld op 22 april 2009, en de uitspraak is in tegenwoordigheid van de griffier gedaan.