ECLI:NL:CRVB:2009:BI3274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-482 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens termijnoverschrijding voor het indienen van het beroepschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2009 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2007. Appellant had op 14 januari 2008 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar dit beroepschrift werd pas op 21 januari 2008 door de Centrale Raad van Beroep ontvangen. De Raad oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 19 januari 2007 begon en eindigde op 1 maart 2007. Het hoger beroepschrift was pas op 15 januari 2008 ontvangen, wat resulteerde in een termijnoverschrijding van meer dan tien maanden.

De Raad overwoog dat, hoewel appellant had aangegeven dat hij op advies van zijn gemachtigde had gehandeld, dit niet voldoende was om te concluderen dat hij redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. De Raad benadrukte dat het risico van het volgen van een onjuist advies volledig voor rekening van appellant kwam. De Raad verklaarde het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding, evenals de verantwoordelijkheid van de appellant om de juiste juridische stappen te ondernemen, ongeacht het advies van een gemachtigde.

Uitspraak

08/482 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2007, 06/3377 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2009.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft, bij brief van 14 januari 2008, tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), aldaar ontvangen op 15 januari 2008. Dit hoger beroepschrift is door de Afdeling naar de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) doorgezonden en door de Raad op 21 januari 2008 ontvangen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. In artikel 6:8 van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Voorts is van belang het bepaalde in artikel 6:9 van de Awb waarin staat vermeld dat een beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijk-verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In artikel 6:15, derde lid van de Awb is bepaald dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend.
De aangevallen uitspraak is gedateerd 11 januari 2007 en door de rechtbank verzonden op 18 januari 2007. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:8 van de Awb, aangevangen op 19 januari 2007 en liep tot en met 1 maart 2007. Vaststaat dat het hoger beroepschrift niet uiterlijk op 1 maart 2007 bij de Raad is binnengekomen doch eerst op 15 januari 2008 door de Afdeling is ontvangen.
Bij aangetekende brief van 10 maart 2009 is aan appellant medegedeeld dat ter zitting van de Raad op 18 maart 2009 allereerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde zal worden gesteld en dat aan appellant verzocht zal worden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten.
In reactie op deze brief heeft de Raad op 13 maart 2009 een schrijven met bijlagen van appellant ontvangen en vervolgens op 17 maart 2009 een - deels gelijkluidend - schrijven van appellant met uitleg over de redenen van termijnoverschrijding. Appellant geeft, kort samengevat, aan dat hij na afloop van de zitting bij de rechtbank op 11 december 2006 van zijn gemachtigde het advies heeft gekregen om niet in hoger beroep te gaan en dat hij door de samenloop van deze procedure met een strafrechtelijke procedure in verwarring is geraakt over de rechtsmiddelen die hem ter beschikking stonden.
De Raad ziet hierin geen grond om te concluderen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Dat appellant op een - achteraf bezien naar zijn mening onjuist - advies van zijn gemachtigde is afgegaan, komt geheel voor zijn risico.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en T. van Peijpe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I. Mos.
BvW