[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 mei 2007, 06/3227 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
Namens appellant heeft mr. H. Cornelis, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelis, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam.
1.1. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 4 april 1995 een uitkering toegekend ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Appellant lijdt aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis die samenhangt met een traumatische jeugd. Hij is vanwege een in april 1995 gepleegd geweldsdelict veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en vervolgens TBS-behandeling. De AAW-uitkering is met ingang van 1 januari 1998 omgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (WAJONG).
1.2. Bij besluit van 9 december 2005 heeft het Uwv de WAJONG-uitkering van appellant met ingang van 7 februari 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 25% was.
Dit besluit berust op het standpunt dat appellant op 7 februari 2006 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit dat minder is dan 25%.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn nadien aangevuld door zijn gemachtigde mr. Cornelis, voornoemd. Namens appellant wordt bestreden dat hij op de vrije arbeidsmarkt werkzaam kan zijn. De TBS-kliniek heeft jarenlang zonder resultaat geprobeerd om hem aan betaald werk te helpen. Volgens het Uwv zou het voldoende zijn als appellant wordt begeleid door een zogenoemde ‘jobcoach’, die appellant vanaf de zijlijn, dat wil zeggen buiten het werk, begeleidt. Van de zijde van appellant wordt aangegeven dat hij begeleiding op de werkplek zelf nodig heeft, die is afgestemd op zijn tekortkomingen en problemen. Of hij zou moeten werken in een context waarin de druk en eisen die aan hem worden gesteld zodanig laag zijn, zoals bij vrijblijvend vrijwilligerswerk, dat er minder of geen begeleiding nodig is. Voorts is benadrukt dat appellant naast zijn psychische klachten ook tal van lichamelijke klachten heeft, waaronder longklachten, artrose aan zijn heup en overgewicht. Ook vanwege zijn lichamelijke klachten kan hij de aan hem voorgehouden functies niet verrichten. Tijdens een op 29 maart 2006 gehouden hoorzitting heeft appellant aangegeven dat hij drie middagen per week vrijwilligerswerk doet, maar in het voorgaande jaar de helft van het jaar wegens ziekte heeft verzuimd.
1.4. De bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft informatie opgevraagd bij de behandelend longarts van appellant. Op basis van de verkregen informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts de eerder door de verzekeringsarts D. Holtkamp opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) aangepast ten aanzien van het aspect 3.6.1
(stof, rook, gassen en dampen). Voor het overige is de bezwaarverzekeringsarts akkoord gegaan met de eerder opgestelde FML.
1.5. De bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans heeft vanwege de aangescherpte FML een aantal functies laten vervallen. Hiervoor in de plaats konden echter nieuwe functies worden geduid waarmee appellant geen verlies aan verdiencapaciteit heeft. Omdat de schatting deels op nieuwe functies berust moest wel een nieuwe uitlooptermijn in acht worden genomen.
1.6. Bij besluit van 17 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat de datum van intrekking van de uitkering is verschoven naar 3 juli 2006.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat de door hem vastgestelde FML de beperkingen van appellant op lichamelijk en psychisch gebied juist en volledig weergeeft. De belasting in de aan appellant voorgehouden functies is volgens de rechtbank in overeenstemming met de vastgestelde beperkingen.
2.2. Ten aanzien van de psychische belastbaarheid is in de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, het volgende overwogen:
"Volgens de bezwaarverzekeringsarts is met de diverse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren voldoende rekening gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid. Bij het vaststellen van de beperkingen heeft de bezwaarverzekeringsarts rekening gehouden met de brief van psychiater de Boer van 25 oktober 2005 waarin deze verklaart dat de medische beperkingen niet zozeer op psychiatrisch gebied liggen. Ten aanzien van der stelling van eiser dat deze psychiater zich ongelukkig dan wel onjuist heeft uitgelaten, is de bezwaarverzekeringsarts van mening dat dit niet blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 28 juni 2006. De rechtbank onderschrijft dit onderdeel, nu uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat de Boer van mening is dat de fysieke klachten de voornaamste reden zijn dat eiser niet zou kunnen werken. De bezwaarverzekeringsarts onderschrijft de visie van de Boer dat een persoonlijkheidsstoornis een chronische aandoening is die niet verandert en dat een patiënt alleen geleerd kan worden zich aan te passen en vaardigheden te leren waardoor hij zichzelf en anderen niet in de problemen brengt. De bezwaarverzekeringsarts is echter van mening dat uit het dossier impliciet en expliciet kan worden afgeleid dat begeleiding en behandeling heeft geleid tot minder klachten en verbeterd functioneren, hetgeen er mede toe heeft geleid dat eiser sinds november 2004 buiten de TBS kliniek verblijft. De bezwaarverzekeringsarts leidt hieruit af dat de persoonlijkheidsstoornis in intrinsieke zin weliswaar nog bestaat, maar inmiddels grotendeels onder controle is, omdat eiser handvatten heeft ontwikkeld om zich aan te passen en herhaling van het gebeurde te voorkomen. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat de conclusie van reclasseringsmedewerker G.A.M. Starings dat eiser volstrekt niet in staat is om een volledige werkweek vol te houden, zoals verwoord in diens brief van 18 september 2006, niet strookt met het verlengingsadvies van 6 oktober 2005, waarin geconcludeerd wordt dat eiser de laatste jaren zijn werk naar tevredenheid verricht. De constatering dat eiser het bij vrijwilligerswerkzaamheden regelmatig laat afweten vormt volgens de bezwaarverzekeringsarts eveneens onvoldoende argument voor de stelling dat eiser niet kan werken, aangezien daarbij andere dan medische factoren een rol kunnen spelen, zoals de niet passendheid van het werk."
3. In hoger beroep is aangevoerd dat hier sprake is van een gapende kloof tussen de theoretische schatting die door het Uwv is uitgevoerd en de in de praktijk na enkele jaren van intensieve begeleiding gebleken onmogelijkheid om te kunnen werken zoals die door daarvoor getrainde professionals van de TBS-kliniek is vastgesteld. Het is niet aannemelijk dat een door het Uwv ingeschakelde jobcoach wel zou kunnen bereiken wat de begeleiders van de TBS-kliniek al die jaren niet is gelukt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De behandelend psychiater van de TBS-kliniek, H.J. de Boer, heeft in een brief van 25 oktober 2005 geschreven dat appellant inmiddels buiten de kliniek woont en dat hij wordt begeleid door de reclassering en de Stichting Beschermde Woonvormen Utrecht. De medische beperkingen liggen niet zozeer op psychiatrisch gebied maar komen voort uit zijn overgewicht. Het is niet waarschijnlijk dat appellant er in zal slagen om af te vallen. De beperkingen die door zijn zwaarlijvigheid worden veroorzaakt zijn van blijvende aard. Op basis van deze brief is het Uwv ervan uitgegaan dat begeleiding door een jobcoach voldoende moet zijn. Voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit is op 28 juni 2006 een tweede hoorzitting gehouden, waarbij naast appellant en zijn gemachtigde ook de psychiater De Boer aanwezig is geweest. De Boer heeft aangegeven dat hij met zijn brief van 25 oktober 2005 heeft bedoeld dat de psychische situatie van appellant niet is veranderd maar dat nu de fysieke klachten de voornaamste reden zijn dat appellant niet kan werken. Ondanks de hem aangeleerde vaardigheden is het appellant niet gelukt om aan het werk te komen. Er is een samenhang tussen de persoonlijkheidsstoornis en het overgewicht van appellant. Volgens De Boer is het feit dat het de TBS-kliniek niet is gelukt om appellant aan het werk te krijgen het bewijs dat hij niet kan werken. Normaal komt het bij patiënten eigenlijk niet voor dat ze niet aan het werk komen, vooral omdat werken een voorwaarde is voor verlof dan wel beëindiging van de TBS. Er was dus geen ziektewinst voor appellant. De bezwaarverzekeringsarts Admiraal was bij die hoorzitting niet aanwezig. In zijn rapport van 7 juli 2006 heeft Admiraal aangegeven dat zijn conclusies niet wijzigen.
4.2. De Raad mist in het rapport van 7 juli 2006 een reactie op hetgeen psychiater De Boer tijdens de hoorzitting heeft gezegd. Ook heeft Admiraal geen contact opgenomen met De Boer om nadere uitleg te vragen. Admiraal heeft vastgehouden aan hetgeen De Boer heeft gesteld in zijn brief van 25 oktober 2005 en is aan de later door
De Boer daarop gegeven nuancering voorbij gegaan. De Raad acht dit niet zorgvuldig. Daarbij komt dat het Uwv - naar het oordeel van de Raad - teveel betekenis heeft toegekend aan de opmerking in het verlengingsadvies van de TBS-kliniek van
6 oktober 2005 dat appellant de laatste jaren zijn werk naar tevredenheid verricht. Die opmerking heeft betrekking op het vrijwilligerswerk dat appellant op beperkte schaal verrichte. Desgevraagd heeft appellant ter zitting van de Raad aangegeven dat hij nog steeds op drie middagen per week op vrijwillige basis computerles geeft. Dit lukt hem redelijk, naar zijn zeggen “met vallen en opstaan”. Dat wil niet zeggen dat hij ook bestand zou zijn tegen de druk en stress die een normale werksituatie, waarin hij opdrachten van een baas moet uitvoeren, met zich meebrengt. De Raad onderschrijft het standpunt van appellant dat dit op beperkte schaal verrichte vrijwilligerswerk niet gelijk kan worden gesteld met een normale voltijdse werksituatie. Voorts wijst de Raad erop dat ondanks enkele positieve opmerkingen in het verlengingsadvies over de vorderingen van appellant toch besloten is om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen. Geconcludeerd werd dat zonder het kader van de terbeschikkingstelling nog het risico bestaat dat appellant op termijn terugvalt in gedragspatronen van waaruit hij destijds tot zijn delict kwam. Dit wijst er niet op dat het met de psychische problemen van appellant wel mee valt. De Raad is er niet van overtuigd dat de begeleiding door een jobcoach de problemen van appellant in een werksituatie in voldoende mate kan oplossen. Zo blijkt uit het “Protocol Jobcoach”, waarin de afspraken tussen het Uwv en de jobcoachbedrijven zijn neergelegd, dat de omvang van de begeleiding qua uren per week is beperkt en in de loop van de tijd afneemt. Het is de bedoeling dat de werknemer uiteindelijk zijn werk zelfstandig kan uitvoeren. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom een jobcoach wel de gewenste resultaten met appellant zou kunnen behalen, waar dat de TBS-kliniek, ondanks de daar bestaande expertise en een jarenlange begeleiding van appellant, niet is gelukt.
4.3. Gezien hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen dient het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
4.4. Het Uwv dient ter zake van appellants aanspraken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de door appellant in zijn bezwaarschrift gevraagde schadevergoeding.
4.5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
(get.) T.J. van der Torn.