[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2007, 06/3427 (hierna: aangevallen uitspraak)
Onderlinge waarborgmaatschappij Stad Holland Zorgverzekeraar u.a., gevestigd te Schiedam, (hierna: Stad Holland).
Datum uitspraak: 8 april 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Stad Holland heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 oktober 2008. Partijen zijn niet verschenen.
Omdat het onderzoek niet volledig was geweest, heeft de Raad besloten om het te heropenen.
Het geding is opnieuw behandeld op de zitting van 4 maart 2009. Appellante is verschenen. Stad Holland is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Namens appellante heeft dr. M.M.H.M. Meinardi, werkzaam op de Afdeling huidziekten van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, Stad Holland bij brief van 26 april 2004 verzocht om vergoeding van hulpmiddelen, waaronder apparatuur voor adembescherming, voedingssupplementen, de meerkosten van een dieet, de eigen bijdrage voor medicijnen, Iscador M-injecties en saunabezoek.
1.2. Stad Holland heeft die aanvraag bij besluit van 25 oktober 2004 afgewezen.
1.3. Stad Holland heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 oktober 2004, voor zover dat niet betrekking heeft op de meerkosten van het dieet, bij besluit van 5 juli 2005 ongegrond verklaard. Stad Holland stelt zich op het standpunt dat de aangevraagde hulpmiddelen en voorzieningen geen verstrekkingen zijn als bedoeld in het bepaalde bij en krachtens de Ziekenfondswet (Zfw).
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 juli 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat hetgeen appellante heeft aangevraagd geen verstrekkingen zijn die op grond van de Zfw, of het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering en de daarbij behorende regelingen, voor vergoeding in aanmerking komen. Zij heeft voorts overwogen dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval, waarin zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen, dat de toepassing van dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen zodanig in strijd komt met het ongeschreven recht, dat die toepassing geen rechtsplicht meer kan zijn (CRvB 28 januari 2004, LJN AO4504).
2.2. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij bestrijdt niet dat op grond van de regelgeving geen aanspraak bestaat op de aangevraagde hulpmiddelen en voorzieningen. Niettemin is er naar haar mening sprake van zeer bijzondere omstandigheden waarin strikte toepassing van de wet geen rechtsplicht meer kan zijn. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in Nederland sprake is van ernstige luchtverontreiniging, dat bij haar “multiple chemical sensitivity” is vastgesteld en dat zij mitsdien is aangewezen op de aangevraagde hulpmiddelen en voorzieningen. Zij verzoekt om vergoeding op grond van de menselijkheid, de rechtvaardigheid, de verantwoordelijkheid of coulance.
3.1. De Raad is van oordeel dat hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd niet kan leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Hij verenigt zich met de overwegingen van de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne.
3.2. Dit betekent dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009.