ECLI:NL:CRVB:2009:BI2518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een werkhervattingsuitkering aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten onder de Wet WIA
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 juli 2007, waarin het bezwaar tegen de toekenning van een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) door het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die zijn werkzaamheden op 11 juni 2004 had gestaakt vanwege hartklachten, had op 8 februari 2006 een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv kende hem bij besluit van 7 november 2006 een WGA-uitkering toe, maar dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts D.J.M. ten Holder in overweging genomen, die appellant maximaal voor 4 uur per dag belastbaar achtte. De Raad constateerde dat de arbeidskundige grondslag van de toekenning van de WGA-uitkering niet meer toereikend was, omdat de functie van schoonmaker hotel, die als basis diende voor de schatting, was komen te vervallen. De Raad oordeelde dat de relativering van de belastbaarheid door de bezwaararbeidsdeskundige niet was toegestaan, wat leidde tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden.
De Raad heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,-. Tevens dient het Uwv het betaalde griffierecht van € 145,- aan appellant te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 10 april 2009.