ECLI:NL:CRVB:2009:BI2305
Centrale Raad van Beroep
Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de herziening van haar WAO-uitkering. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 24 april 2009. Appellante, vertegenwoordigd door mr. C. Brouwen-Morren van ARAG Rechtsbijstand, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar medische beperkingen, die zij als ernstig ervaart, waaronder rug-, nek- en whiplashklachten. Ze betwist de mate van arbeidsongeschiktheid die door het Uwv is vastgesteld, en stelt dat haar beperkingen te licht zijn ingeschat, vooral met betrekking tot aandacht- en concentratiestoornissen.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv op adequate wijze de klachten van appellante had beoordeeld en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst correct waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellante opnieuw overwogen. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de klachten van appellante en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel trekken.
De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen in staat moet zijn de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de aan haar voorgehouden functies. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.