[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 januari 2007, 06/2810
(hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
(hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 april 2009
Appellante stelde hoger beroep in en het Uwv diende een verweerschrift in.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 13 maart 2009. Appellante verscheen daar en namens het Uwv verscheen mr. A.E.M. Kuppens.
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 27 juni 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluiten van 26 oktober 2005 waarbij hij weigerde de WAO-uitkering van appellante per 31 januari 2005 te verhogen en deze uitkering met ingang van 26 december 2005 verlaagde naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. Appellante viel door psychische klachten op 9 juli 2001 uit voor haar werk als teammanager communicatie in een 32-urige werkweek. Per 8 juli 2002 kreeg appellante een WAO-uitkering, eerst berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, maar vanaf 13 december 2004 op loonkundige gronden verlaagd naar de naast lagere klasse. Hierbij was steeds het uitgangspunt dat appellante op medische gronden maximaal 20 uur per week kan werken.
3.2. Op 31 januari 2005 meldde appellante zich ziek met een toename van haar klachten. Er volgde medisch onderzoek en beide artsen concludeerden (uiteindelijk) dat appellante full time kan werken, mits de belasting blijft binnen de grenzen van haar belastbaarheid zoals deze in een Functionele Mogelijkhedenlijst zijn aangegeven.
3.3. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellante niet (meer) in staat is haar eigen werk te doen, maar wel gangbare arbeid in een aantal door hem als voorbeeld geselecteerde functies kan verrichten. Het loonverlies becijfert hij op ongeveer 64%.
3.4. Hierin zag het Uwv aanleiding het verzoek van appellante tot verhoging van haar WAO-uitkering af te wijzen en die uitkering met ingang van een toekomende datum te verlagen.
4.1. In hoger beroep herhaalt appellante dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zij meent dat de duurbeperking ten onrechte is vervallen. Zij woont in een woongemeenschap waar zij door haar zuster geleide en door haar huisgenoten gesteunde haptonomie en muziektherapie volgt, en dat laat zich niet combineren met werk.
5.1. De Raad onderschrijft de verwerping van deze beroepsgronden door de rechtbank. Anders dan appellante veronderstelt, is het vervallen van de duurbeperking niet het gevolg van gewijzigde regelgeving, maar van een overtuigend gemotiveerde andere medische inschatting van haar situatie. Medische informatie die het standpunt van appellante steun, ontbreekt in het dossier. Het staat appellante uiteraard vrij om aan haar persoonlijke ontwikkeling te werken, maar dergelijke buiten de reguliere geneeskunde vallende activiteiten kunnen niet gelijkgesteld worden met behandelingen die de beschikbaarheid van arbeid beperken als bedoeld in de Standaard Verminderde arbeidsduur. Voor een duurbeperking ziet de Raad onvoldoende steun in de medische stukken.
5.2. Het hoger beroep slaagt niet.
5.3. De Raad ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009.