de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 augustus 2006, 06/1273 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 10 april 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009.
Partijen zijn met kennisgeving niet verschenen.
1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.1. Bij besluit van 26 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 november 2005, waarbij appellant met ingang van 22 januari 2006 haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft ingetrokken, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene voor zover gericht tegen het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Hierbij heeft de rechtbank het Uwv, voor zover het besreden besluit is vernietigd, de opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar met inachtneming van haar uitspraak en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank een beslissing gegeven ter zake van griffierecht.
2.1. De rechtbank heeft zich met de medische grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen. Voorts heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overwogen dat appellant naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (zie LJN AR4716 en volgende) weliswaar het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft aangepast, maar dat niet alle aan het systeem klevende gebreken daarmee zijn opgeheven. Naar haar oordeel zou dat wel het geval zijn als in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) (of middels het verstrekken van een lijst) de normaalwaarden inclusief interpretatiekader van het CBBS-handboek (zoals frequentie) worden weergegeven én indien ten aanzien van alle signaleringen wordt verklaard waarom de functie ondanks die signaleringen geschikt kan worden geacht. Nu in het voorliggende geval niet aan laatstgenoemde vereisten is voldaan, ontbeert de onderhavige schatting naar het oordeel van de rechtbank een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, zodat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de juistheid van het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank inzake de nog aan het CBBS klevende gebreken.
3.1. Appellant stelt zich, samengevat, op het standpunt dat na de aanpassing van het CBBS de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voldoende inzichtelijk is. Voorts heeft appellant een algemene toelichting gegeven op de signaleringen in het CBBS en de omzetting van M- naar G-signaleringen.
3.2. Betrokkene heeft in het verweerschrift verzocht het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit te vernietigen.
3.3. Op 20 februari 2007 heeft appellant een rapport van 24 januari 2007 overgelegd waarin de G-signaleringen in de geselecteerde functies worden besproken. Appellant handhaaft de aan de schatting ten grondslag gelegde functies productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), elektronicamonteur (sbc-code 267040), wikkelaar (sbc-code 267050) en productiemedewerker textiel (sbc-code 272043).
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met verwijzing naar zijn uitspraak van 13 mei 2008, LJN BD1231, overweegt de Raad allereerst, ambtshalve, dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling derhalve ook niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis) van artikel 6:13 van de Awb. Zoals de Raad in die uitspraak heeft overwogen, betekent dit dat voor gedeeltelijke vernietiging geen plaats is.
4.2. Gelet op het verzoek van betrokkene om het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit te vernietigen overweegt de Raad het volgende. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de door betrokkene aangevoerde grieven met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen en heeft de rechtbank geoordeeld dat de FML van 10 oktober 2005 voor juist kan worden gehouden. Alleen appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, waarbij appellant het hoger beroep heeft beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Dit brengt in het onderhavige geval mee dat de door betrokkene tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerde grieven buiten de omvang van het geding in hoger beroep vallen. Hierbij verwijst de Raad naar zijn uitspraak van
22 oktober 2008, LJN BG1621. Van de in die uitspraak aangegeven uitzonderingen - zie overweging 4.2.2 van die uitspraak - , is in het voorliggende geval geen sprake.
4.3. Gelet op de in hoger beroep ingebrachte arbeidskundige rapportage gaat de Raad er van uit dat het standpunt van appellant, dat met de door appellant aangebrachte aanpassingen aan het CBBS een juiste uitvoering is gegeven aan de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, niet meer in geding is. De op dit punt aangedragen gronden behoeven derhalve geen bespreking meer.
4.4. In zijn uitspraak van 22 februari 2008, LJN BC4826, heeft de Raad overwogen dat het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, geen steun vindt in de uitspraken van de Raad van
12 oktober 2006, onder meer LJN AY9971, inzake de door appellant naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte aanpassingen. Aldus kan de rechtbank niet worden gevolgd in haar zienswijze dat het bestreden besluit in dat opzicht niet geacht kan worden zorgvuldig te zijn tot stand gekomen en deugdelijk te zijn gemotiveerd. Het hoger beroep van appellant slaagt in zoverre.
4.5. Op grond van het geheel van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages en de in hoger beroep ingebrachte arbeidskundige rapportage van 24 januari 2007, is thans voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies geschikt zijn voor betrokkene.
5. Hetgeen hiervoor onder 4 tot en met 4.5 overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de gegrondverklaring van het beroep is beperkt tot het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit, het bestreden besluit in zoverre is vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond is verklaard en appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank en het beroep voor het overige ongegrond is verklaard. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep als zodanig in stand blijft. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de gegrondverklaring van het beroep is beperkt tot het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit, het bestreden besluit in zoverre is vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond is verklaard en het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009.