ECLI:NL:CRVB:2009:BI1991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6333 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling in het kader van het Schattingsbesluit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 1994 arbeidsongeschikt is door whiplashklachten, had een WAO-uitkering die in 1995 was toegekend. Na een herbeoordeling in 2005 door verzekeringsarts J. Verhoeven, werd haar uitkering per 14 september 2006 ingetrokken op basis van een FML die haar beperkingen vastlegde. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen ernstiger waren dan in de FML was vastgelegd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 april 2009 het hoger beroep van appellante beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit had onderschreven. Appellante voerde aan dat haar medische situatie verslechterd was en dat de functies die haar werden voorgehouden niet binnen haar belastbaarheid vielen. De Raad concludeerde echter dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusie van het Uwv konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de beperkingen van appellante zorgvuldig waren vastgesteld en dat de functies passend waren.

De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De Raad benadrukte dat de medische informatie die appellante in hoger beroep had ingediend, niet relevant was voor de datum in geding, en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige standhielden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier R. Benza.

Uitspraak

07/6333 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 3 oktober 2007, 07/192 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schyns. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als verkoopster toen zij op 12 januari 1994 uitviel ten gevolge van whiplashklachten na een verkeersongeval.
Een rechtsvoorganger van het Uwv heeft, in aansluiting op het volmaken van de wachttijd, met ingang van 11 januari 1995 aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Sinds 10 juni 1997 is deze uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. De verzekeringsarts J. Verhoeven heeft appellante op 28 oktober 2005 onderzocht voor een herbeoordeling in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit. In het rapport van dit onderzoek van 16 februari 2006 zijn nek-, schouder- en maagklachten beschreven. Verhoeven heeft, na ontvangst van informatie van de huisarts, de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 maart 2006.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige J.M. Tulmans in een rapport van 5 juli 2006, na functieduiding, het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op minder dan 15%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 13 juli 2006 met ingang van 14 september 2006 de WAO-uitkering ingetrokken.
2.1. In de bezwaarprocedure heeft verzekeringsarts T.P.M. Grubben uit zorgvuldigheidsoverwegingen opnieuw een medisch onderzoek verricht. Op 6 oktober 2006 heeft zij een FML opgesteld.
Vervolgens heeft arbeidsdeskundige Tulmans opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en de conclusie dat er sprake is van een verlies aan verdienvermogen van minder dan 15% gehandhaafd.
De FML is op 30 oktober 2006 door verzekeringsarts Grubben op enkele punten aangepast doch dit had geen gevolgen voor de functieduiding en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen heeft op 13 december 2006 gerapporteerd. Deze arts heeft de beschikbare medische gegevens gewogen en geen aanleiding gezien af te wijken van het medisch oordeel van de verzekeringsarts en de arbeidsmogelijkheden zoals die zijn weergegeven in de FML van 30 oktober 2006.
De bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten heeft gesteld dat er geen aanleiding is om op arbeidskundige gronden tot een ander oordeel te komen. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 juli 2006 bij zijn besluit van 3 januari 2007 (verder: het bestreden besluit) ongegrond.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef – kort gezegd – de medische en arbeidskundige grondslag van dat besluit.
4. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. Appellante heeft erop gewezen dat zij reeds jaren lichamelijke klachten ondervindt en dat haar medische situatie steeds verder achteruit gaat. Zij is van mening dat zij haar mogelijkheden niet duurzaam kan benutten. Verder stelt appellante dat de functies wat betreft de aspecten lichamelijke belasting, concentratie, aandacht verdelen en herinneren niet binnen de belastbaarheid blijven.
5.1. De Raad overweegt dat het hoger beroep van appellante slechts gericht is tegen het bestreden besluit voor zover het de intrekking van de WAO-uitkering per 14 september 2006 betreft. Ter zitting van de Raad is namens appellante, desgevraagd, gesteld dat het hoger beroep niet is gericht tegen de bij het bestreden besluit eveneens gehandhaafde re-integratievisie zoals neergelegd in het besluit van 14 juli 2006.
5.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit te komen dan de rechtbank. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellante door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. Uit alle beschikbare medische informatie zijn geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven voor de conclusie dat appellante op de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. De in hoger beroep ingediende informatie van internist A.J.M. Rennings van 13 mei 2008 en 4 juli 2008 betreffende de neiging tot flauwvallen en de hyperventilatieklachten geeft daarvoor geen aanleiding, aangezien deze informatie niet ziet op de in geding zijnde datum. De Raad onderschrijft de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 14 juli 2008 waarin zij stelt dat deze klachten pas sinds eind 2007 spelen en daarom geen invloed hebben op de onderhavige beslissing.
5.3. Aldus ervan uitgaande dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is te achten, heeft de Raad evenmin grond om de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies niet passend te achten.
6.1. De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, dient dan ook te worden bevestigd.
6.2. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R. Benza.
JL