ECLI:NL:CRVB:2009:BI1731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6692 WAO + 07-33 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functie parkeercontroleur

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad voor de Rechtspraak heeft op 17 april 2009 uitspraak gedaan. Appellante had eerder een WAO-uitkering die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het Uwv had deze uitkering per 12 mei 2005 ingetrokken, met de stelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% was. Na bezwaar van appellante werd de uitkering tijdelijk hersteld, maar het Uwv handhaafde de functie van parkeercontroleur als geschikt voor appellante, ondanks dat deze functie structureel nachtwerk met zich meebracht.

De Raad oordeelde dat het Uwv niet voldoende had onderbouwd dat appellante meer dan incidenteel nachtwerk had verricht in haar laatste functie als kraamverzorgster. De Raad concludeerde dat het verrichten van slechts één nachtdienst niet kon leiden tot de conclusie dat appellante meer dan incidenteel nachtwerk verrichtte. Hierdoor kon de functie van parkeercontroleur niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien, waarbij werd bepaald dat appellante recht heeft op een WAO-uitkering van 25 tot 35% met ingang van 12 december 2005.

Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering en de proceskosten van appellante in hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure binnen een redelijke termijn is afgerond, waardoor er geen aanleiding was voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

06/6692 WAO en 07/33 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 oktober 2006, 05/2303 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van Deuzen, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een nieuw besluit van 10 november 2006 aan de Raad toegezonden.
Bij brief van 6 maart 2007 heeft mr. Van Deuzen de beroepsgronden gericht tegen dit nieuwe besluit uiteengezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Deuzen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A Swarts.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brieven van 25 augustus 2008 en 24 september 2008 heeft het Uwv geantwoord op een vraagstelling van de Raad van 25 juli 2008. Namens appellante heeft mr. Van Deuzen op deze brieven gereageerd.
De zaak is opnieuw behandeld ter zitting op 16 januari 2009 en 20 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Deuzen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 maart 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, met ingang van 12 mei 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van die datum minder dan 15% is.
1.2. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 2 november 2005 gegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapportages ten grondslag van de bezwaararbeidsdeskundige, die tot de conclusie komt dat de intrekking van de WAO-uitkering op arbeidskundige gronden niet kan worden gehandhaafd. Op basis van vier door hem geselecteerde functies, waaronder de functie van parkeercontroleur met Sbc-code 342022) berekent hij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 24,76. Met het besluit van 2 november 2005 is de WAO-uitkering van appellante tot 12 december 2005 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en met ingang van laatstgenoemde datum verlaagd naar 15 tot 25%.
2. In beroep heeft appellante alleen de geschiktheid van de functie van parkeercontroleur ter discussie gesteld. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van 2 november 2005 vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat met de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige onvoldoende is onderbouwd dat een functie met structureel nachtwerk en eisen van te behalen diploma’s aan appellante als arbeidsmogelijkheid kan worden voorgehouden. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen.
3. Het Uwv heeft uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en op 10 november 2006 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarbij heeft het Uwv onder verwijzing naar een nadere rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 20 oktober 2006 de functie van parkeercontroleur als een voor appellante geschikte functie gehandhaafd en daarmee ook de herziening van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% met ingang van 12 december 2005.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Nu het Uwv met het besluit van 10 november 2006 niet tegemoet is gekomen aan het bezwaar van appellante is de Raad van oordeel dat, gelet op artikel 6:24 in samenhang met de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van appellante geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 10 november 2006.
4.2.1. Appellante heeft in hoger beroep haar stelling gehandhaafd dat de functie van parkeercontroleur niet voor haar geschikt is omdat:
- in die functie structureel ’s nachts gewerkt wordt,
- zij de fysieke conditie mist die nodig is voor het volgen van een cursus zelfverdediging en
- niet vaststaat dat zij de vereiste verklaring omtrent gedrag verkrijgt.
4.2.2. Het Uwv heeft gesteld dat een functie met structureel nachtwerk kan worden geduid omdat nachtwerk ook voorkomt in de maatmanarbeid van kraamverzorgster. Verder heeft het Uwv betoogd dat het volgen van een cursus zelfverdediging niet vereist is in de geduide functie en dat niet is gebleken van een beletsel voor afgifte aan appellante van een verklaring omtrent gedrag.
4.3. Ingevolge artikel 9, onder f, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2004, 434) blijft bij een schatting arbeid die meer dan incidenteel tussen 0.00 uur en 6.00 uur wordt verricht buiten beschouwing, tenzij de maatman in dergelijke arbeid werkzaam is.
4.4. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of appellante als kraamverzorgster in de laatste dienstbetrekking voor het intreden van haar arbeidsongeschiktheid in 1999 meer dan incidenteel nachtwerk heeft verricht. Het Uwv heeft betwist dat appellante op grond van een daartoe met haar toenmalige leidinggevende gemaakte afspraak van het verrichten van nachtdiensten was vrijgesteld. Partijen zijn het er evenwel over eens dat appellante in het laatste jaar, waarin zij als kraamverzorgster werkzaam was, slechts eenmaal in de nacht heeft gewerkt. Deze beperkte inzet van appellante in de nachtdienst past bij de door haar uiteengezette situatie bij haar werkgever, waarin voor de hulp bij bevallingen in de nachtelijke uren een groep van op basis van oproep werkzame kraamverzorgsters, de zogenaamde partuspool, was geformeerd. Appellante behoorde niet tot deze groep.
4.5. De Raad is van oordeel dat het verrichten van één nachtdienst – ook al is sprake van een functie waarin het werken in de nacht in beginsel niet ongebruikelijk is – niet kan leiden tot de conclusie dat de maatman van appellante meer dan incidenteel tussen 0.00 uur en 6.00 uur arbeid verricht. Dat betekent dat de geduide functie van parkeercontroleur, waarin naar vaststaat structureel in de nacht moet worden gewerkt, niet aan de schatting ten grondslag kon worden gelegd.
4.6.1. Het hoger beroep van appellante slaagt. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven.
4.6.2. Met vervallen van de functie van parkeercontroleur resteren drie functies: meteropnemer, chauffeur bijzonder vervoer en brugwachter, sluiswachter. Namens het Uwv is ter zitting van de rechtbank al bevestigd dat het buiten beschouwing laten van de functie van parkeercontroleur en berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van het loon van de chauffeur bijzonder vervoer, leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 25. De Raad ziet dan ook aanleiding om met overeenkomstige toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en bij gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het besluit van 10 november 2006 te bepalen dat appellante met ingang van 12 december 2005 onveranderd recht heeft op een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
4.7.1. Het verzoek van appellante om vergoeding van schade komt, voor zover dat wordt opgevat als een verzoek om vergoeding van wettelijke rente, op grond van artikel 8:73 van de Awb voor toewijzing in aanmerking. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant verschuldigde wettelijke rente over die na te betalen uitkering moet berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495, gepubliceerd in JB 1995, 114.
4.7.2. Voor vergoeding van schade die zou samenhangen met de duur van de procedure is geen aanleiding. De Raad stelt vast dat de behandeling van deze zaak, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellante op 22 april 2005 tot de datum van deze uitspraak, binnen een tijdsbestek van vier jaren is afgerond, zodat van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is.
5. De Raad acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en € 130,38 aan reiskosten. Voor toewijzing van een hoger bedrag aan proceskosten, zoals door appellante verzocht, ziet de Raad in het gewicht van de zaak noch in de verrichte proceshandelingen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 november 2006 gegrond en vernietigt dat besluit, voor zover daarbij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 12 december 2005 is verlaagd;
Bepaalt dat appellante met ingang van 12 december 2005 recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de wettelijke rente, als hiervoor aangegeven, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1096,38, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L.Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R.L. Rijnen.
JL