ECLI:NL:CRVB:2009:BI1555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4264 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit toereikend was en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant met ingang van 30 september 2003 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv geen rekening had gehouden met zijn eerder vastgestelde arthrose en de gevolgen van een hartaanval in 2006. Hij betwistte ook de berekening van het maatmaninkomen, dat volgens hem te laag was vastgesteld omdat de jaren 1997 en 1998 niet waren meegenomen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellant correct had vastgesteld. De Raad wees erop dat het Uwv het maatmaninkomen had berekend op basis van de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren voorafgaand aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De Raad benadrukte dat er slechts in zeer bijzondere gevallen ruimte is voor afwijking van deze hoofdregel, wat in het geval van appellant niet aan de orde was. De Raad concludeerde dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 1 oktober 2002, niet in geschil was en dat de berekening van het maatmaninkomen, vastgesteld op € 6,81 per uur, correct was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

07/4264 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 juni 2007, 06/3597 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten, advocaat te Sint-Oedenrode, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de bezwaarverzekeringsarts A. Deitz van 20 september 2007 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn opvolgend gemachtigde mr. P.A.M. Verkuijlen, advocaat te Sint-Oedenrode. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 30 maart 2005 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen omdat appellant met ingang van 30 september 2003 minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het Uwv het tegen het besluit van 30 maart 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit toereikend geoordeeld. Omdat het Uwv eerst in beroep een voldoende motivering had gegeven van de passendheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, waarbij zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank beslissingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
2. In hoger beroep heeft appellant - samengevat - aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de reeds in 1998 bij hem vastgestelde arthrose en de gevolgen van zijn hartaanval van 2 maart 2006. Appellant stelt zich verder op het standpunt dat het Uwv ten onrechte de jaren 1997 en 1998 niet heeft meegenomen bij de bepaling van de grondslag van de WAZ-uitkering, dat daarom het maatmaninkomen te laag is vastgesteld en dat ten onrechte is uitgegaan van een werkweek van 48 uur.
3.1. De Raad ziet geen aanleiding om met betrekking tot de vastgestelde belastbaarheid van appellant tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank en onderschrijft de daartoe door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gegeven overwegingen. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep over de medische grondslag van het bestreden besluit naar voren is gebracht overweegt de Raad, onder verwijzing naar het hiervoor onder I vermelde rapport van bezwaarverzekeringsarts Deitz, dat het Uwv met de in 1998 bij appellant gevonden röntgenologische afwijkingen rekening heeft gehouden bij de vaststelling van de Functionele Mogelijkheden Lijst van 21 februari 2006 en dat de gevolgen van het in maart 2006 opgetreden myocardinfarct niet maatgevend kunnen worden geacht voor de vaststelling van de arbeidsbeperkingen op de datum in geding, 30 september 2003. De eerste beroepsgrond faalt derhalve.
3.2. Voorts overweegt de Raad dat het Uwv - geheel in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Raad - het maatmaninkomen van appellant heeft vastgesteld aan de hand van de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren voorafgaand aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Slechts in zeer bijzondere gevallen, waarin overduidelijk is dat de in die drie jaren behaalde winst geen reële afspiegeling vormt van de verdiencapaciteit als gezonde zelfstandige, bestaat ruimte voor afwijking van deze hoofdregel. Daarvan is in het geval van appellant niet gebleken. In dit verband merkt de Raad op dat het Uwv in het verweerschrift er terecht op heeft gewezen dat weliswaar artikel 8, tweede lid, van de WAZ bepaalt naar welke grondslag de WAZ-uitkering moet worden berekend, maar dat - alvorens daaraan kan worden toegekomen - eerst vastgesteld dient te worden dat sprake is van arbeidsongeschiktheid.
3.3. De Raad stelt vast dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 1 oktober 2002, tussen partijen niet in geschil is. De juistheid van het aldus volgens genoemde hoofdlijn berekende maatmaninkomen, dat is vastgesteld op € 6,81 per uur, is evenmin door appellant bestreden. Voorts heeft het Uwv terecht gesteld dat het door de werking van de zogenoemde reductiefactor niet uitmaakt of appellant voorafgaand aan zijn uitval wegens ziekte 48 uur of minder heeft gewerkt. Hieruit vloeit voort dat ook de tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aangevoerde gronden niet slagen.
4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R. Benza.
JL