ECLI:NL:CRVB:2009:BI1543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6880 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 26 oktober 2007 een eerdere beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant in te trekken, had vernietigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 april 2009 uitspraak gedaan. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de uitkering van appellant met ingang van 25 januari 2005 werd ingetrokken. De rechtbank had de grieven van appellant met betrekking tot de medische grondslag verworpen, maar had twijfels over de arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv. Het Uwv had in een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 19 juli 2006, de bezwaren van appellant opnieuw ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv niet had voldaan aan de eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid in zijn motivering. In hoger beroep heeft de Raad zich beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht had kunnen afzien van het benoemen van een deskundige. De Raad concludeert dat de rechtbank geen reden had om te twijfelen aan de arbeidskundige motivering van het bestreden besluit en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

Uitspraak

07/6880 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 26 oktober 2007, 06/1049 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Door de Raad zijn de gedingstukken uit de eerdere beroepszaak van appellant bij de rechtbank Assen, bekend onder nummer 05/1169, aan het dossier toegevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009. Appellant is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 19 september 2005 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 6 januari 2005, inhoudende intrekking van appellants uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) met ingang van 25 januari 2005, ongegrond verklaard.
1.2. Bij uitspraak van 30 mei 2006 heeft de rechtbank het beroep van appellant, gericht tegen het besluit op bezwaar van 19 september 2005, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv opnieuw dient te beslissen op het bezwaarschrift, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daarbij heeft de rechtbank alle grieven van appellant, die zien op de medische grondslag van het besluit op bezwaar van 19 september 2005 verworpen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van dat in die procedure bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht is uitgegaan van opleidingsniveau 2 en dat dit niveau aansluit bij het voor de geduide functies gevraagde opleidingsniveau. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voldoende gemotiveerd dat appellant aan de bij de functies met SBC-code 264090 gestelde ervaringseis voldoet en dat in de geduide functies geen sprake is van overschrijding op het item ‘concentreren van de aandacht’.
1.3. Op andere punten heeft de rechtbank de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige niet voldoende geacht en heeft zij, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (o.a. LJN AR4717), geoordeeld dat het in die procedure bestreden besluit op de door haar genoemde punten niet voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
1.4. Partijen hebben berust in deze uitspraak van de rechtbank.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 19 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellant, gericht tegen het besluit van 6 januari 2005 beslist. Hierbij zijn de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 juni 2006 is het Uwv van mening dat het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek daarmee is hersteld.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep (wederom) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank aanvullende beslissingen gegeven ter zake proceskosten en griffierecht.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgronden die in die procedure met betrekking tot de medische grondslag zijn aangevoerd niet meer inhoudelijk aan de orde kunnen komen, omdat de rechtbank op 30 mei 2006 de gronden door appellant in dit verband ingediend, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen.
2.3. Om reden dat het Uwv eerst in de beroepsfase, vrij kort voor de zitting, alle door het CBBS-systeem aangebrachte signaleringen van een afzonderlijke toelichting heeft voorzien, heeft de rechtbank geoordeeld dat grond bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.4. Wel heeft de rechtbank reden gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit (geheel) in stand te laten. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat (ook) een deel van de (wederom) voorgedragen arbeidskundige gronden door de rechtbank in de vorige procedure uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is verworpen en dat appellant geen hoger beroep heeft ingesteld tegen die uitspraak zodat deze gronden niet meer inhoudelijk aan de orde kunnen komen.
2.5. Met betrekking tot de overige arbeidskundige gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat zij in hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd geen aanleiding ziet aan de juistheid van de door de (bezwaar)arbeidskundige verrichte beoordeling te twijfelen. Ook de opmerkingen van registerarbeidsdeskundige mr.drs. P. Rijnsburger geven de rechtbank onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat de arbeidskundige beoordeling onjuist zou zijn.
3.1. In hoger beroep is aangevoerd dat, gezien de uitgebreide medische rapportages en dan met name de psychologische rapporten, kan worden gesteld dat het duiden van functies voor appellant uitermate zorgvuldig dient te geschieden. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad (LJN AG8665) is aangevoerd dat de rechtbank een onafhankelijke (arbeids)deskundige had moeten inschakelen om van verslag en advies te dienen nu sprake is van een situatie waarin de standpunten van de bezwaararbeidsdeskundige en de registerarbeidsdeskundige met betrekking tot de duiding van de functies tegenover elkaar stonden, zonder dat bij voorbaat kan worden gezegd dat een van die standpunten volstrekt onvoldoende gemotiveerd of anderszins volstrekt onhoudbaar was.
3.2. Het Uwv heeft in hoger beroep gemotiveerd van verweer gediend.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Gelet op de beroepsgronden kan en zal de Raad zich beperken tot de vraag of de rechtbank heeft kunnen afzien van het benoemen van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht. In dit verband wijst de Raad erop dat het hier een bevoegdheid van de rechtbank betreft.
4.2. De rechtbank heeft blijkens de aangevallen uitspraak in de rapporten van Rijnsburger geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige motivering van het bestreden besluit. De rechtbank heeft in dit kader aangegeven dat Rijnsburger (slechts) kanttekeningen heeft geplaatst bij de arbeidskundige rapporten van het Uwv. Waar Rijnsburger haar onderzoek beperkt heeft tot het dossier en zich op de vlakte heeft gehouden in haar opmerkingen (zo merkt zij op dat “het de vraag is of…” en: “twijfelachtig is of…”) heeft de rechtbank aangaande de juistheid van de arbeidskundige motivering van het bestreden besluit terecht geen reden tot twijfel gezien en kon de rechtbank afzien van het benoemen van een deskundige. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
4.3. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
KR