ECLI:NL:CRVB:2009:BI1494
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering op basis van niet-beschikbaarheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellante, die per 1 juni 2007 niet beschikbaar was voor arbeid. Appellante had eerder een arbeidsovereenkomst met een werkgever, maar deze werd beëindigd na een vaststellingsovereenkomst. Na haar ontslag heeft appellante een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank Groningen had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. Tijdens de zitting op 11 februari 2009 was appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl het Uwv niet aanwezig was. De Raad heeft vastgesteld dat appellante per 1 juni 2007 niet beschikbaar was voor het aanvaarden van arbeid, zoals vereist door de WW. Dit werd onderbouwd door de houding en gedragingen van appellante, die duidelijk maakten dat zij zich niet beschikbaar stelde voor de arbeidsmarkt. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden de WW-uitkering heeft geweigerd, aangezien appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de WW.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 maart 2009, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden.