ECLI:NL:CRVB:2009:BI1259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5268 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 april 2009 uitspraak gedaan. Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, maar deze was per 10 juli 2006 verlaagd naar 35-45%. Het Uwv had het bezwaar tegen deze verlaging ongegrond verklaard, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank Assen op 25 juli 2007.

Appellante stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat het Uwv de klachten van appellante niet had genegeerd en dat de beperkingen adequaat waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad wees erop dat de verzekeringsarts K.J. Volders de nodige beperkingen had aangenomen en dat er geen aanwijzingen waren dat het onderzoek niet zorgvuldig was verricht.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand konden blijven. Het bestreden besluit werd vernietigd en het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.863,- bedroegen, en moest het griffierecht van € 143,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om alle relevante medische informatie in overweging te nemen.

Uitspraak

07/5268 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 25 juli 2007, 06/1277 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep B.V., hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2009. Appellante is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T.M. Snippe.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 mei 2006 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, per 10 juli 2006 (de datum in geding) verlaagd naar een percentage van 35-45.
1.2. Bij besluit van 26 oktober 2006 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2006 ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank Assen heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Raad – naar uit zijn uitspraken blijkt – een onjuiste opvatting heeft van de betekenis van het in de WAO opgenomen arbeidsongeschiktheidscriterium. Appellante is van opvatting dat met name – zoals hij het heeft verwoord – de interpretatie van de Raad over medisch objectiveren in strijd is met wet en regelgeving.
2.2. Voorts heeft appellante aangevoerd dat bij haar het chronisch vermoeidheids-syndroom (CVS) is vastgesteld en dat zij niet in staat is de geduide functies te vervullen. De rechtbank heeft er in de aangevallen uitspraak een onjuiste rechtsopvatting op na gehouden voor wat betreft het begrip ziekte of gebrek. Er dient rekening gehouden te worden met alle uit het CVS voortvloeiende beperkingen. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden in strijd met het Protocol Chronisch Vermoeidheids-syndroom. Zo is er onder meer geen verdieping van de anamnese geweest en zijn er geen cognitieve beperkingen aanvaard. Appellante verwijst tevens naar een in beroep ingebracht rapport dat naar aanleiding van een neuropsychologisch onderzoek is opgesteld.
2.3. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat met alle klachten van appellante in voldoende mate rekening is gehouden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 februari 2006. Er is een fors aantal beperkingen aangenomen dat ook overeen komt met de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek. Daarnaast heeft appellante geen andere objectieve medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat zij meer of anders beperkt is dan is aangenomen.
3.1. De Raad kan appellante niet volgen in haar standpunt als weergegeven onder 2.1. De door appellante geuite klachten zijn door het Uwv geenszins buiten beschouwing gelaten op grond van de overweging dat deze klachten niet medisch objectiveerbaar waren. Op basis van de door appellant geuite klachten heeft het Uwv beperkingen aangenomen.
3.2. Naar het oordeel van de Raad volgt uit hetgeen appellante naar voren heeft gebracht niet dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht voorts zijn er en bestaan er geen aanwijzingen dat de beperkingen van appellante niet goed zijn weergegeven in de FML. De Raad overweegt hiertoe dat appellante onderzocht is door de verzekeringsarts K.J. Volders en dat deze naast lichamelijke en psychische beperkingen ook energetische beperkingen heeft aangenomen. Voorts wijst de Raad erop – dat daargelaten welke waarde dient te worden gehecht aan een neuropsychologisch onderzoek – met de uitkomsten van het door appellante ingebrachte neuropsychologisch onderzoek rekening is gehouden. Er is een urenbeperking voor maximaal 20 uren per week/4 uren per dag aangenomen.
3.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich vervolgens geheel in de bevindingen van de primaire verzekeringsarts kunnen vinden. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de Raad kunnen afzien van het opvragen van informatie bij de medische sector omdat appellante ten tijde van de hier in geding zijnde datum niet onder behandeling van een medicus was.
3.4. De grief van appellante dat het Uwv niet gehandeld heeft conform het Protocol Chronisch Vermoeidheidssyndroom faalt. Dit protocol was ten tijde in geding nog niet van toepassing.
3.5. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om de medische grondslag van de schatting onjuist of onzorgvuldig te achten.
4. De schatting is gebaseerd op de functies schadecorrespondent (SBC 516080), machinaal metaalbewerker (SBC 264112), inpakker (SBC 111190) en beginnend administratief medewerker (SBC 315090). In de functie inpakker dient 5,5 uur per dag gewerkt te worden en in de functie machinaal metaalbewerker 5 uur per dag. In de FML is vastgesteld dat appellante maximaal 4 uur per dag kan werken zodat de functies inpakker en machinaal metaalbewerker niet aan de schatting ten grondslag gelegd hadden kunnen worden. De toelichting in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van
12 oktober 2006 dat de functies geschikt zijn vanwege de totale weekomvang en recuperatie-mogelijkheden, kan de Raad niet volgen. Die toelichting kan er immers niet aan afdoen dat de strikte urenbeperking wordt overschreden. De Raad verwijst in dit verband ook naar zijn rechtspraak waaruit volgt dat een relativering achteraf van de in dit verband aangegeven belastbaarheid, niet toegestaan is (zie de uitspraak van 12 september 2008, LJN BF0731). Hieruit volgt dat er slechts twee functies resteren en dat is onvoldoende om de schatting te kunnen dragen. Het bestreden besluit komt daarmee in strijd met artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsonge-schiktheidswetten.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. De Raad vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
6. Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is en thans niet vaststaat of er schade is geleden, dan wel wat de omvang daarvan is.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.219,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.863,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van in totaal € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 april 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) R.L. Rijnen.
TM