ECLI:NL:CRVB:2009:BI0976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4160 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bevordering naar de naasthogere rang van sergeant binnen de Koninklijke Marine

In deze zaak heeft appellante, een beroepsmilitair bij de Koninklijke Marine, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin haar verzoek om bevordering naar de naasthogere rang van sergeant (SGT) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 april 2009 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat de rangindeling van appellante in overeenstemming is met het reorganisatieplan van de Koninklijke Marine en de bijbehorende conversietabel. Appellante betoogde dat het verschil in rangindeling niet in lijn is met het Besluit volgorde rangen en standen, maar de Raad oordeelde dat de indeling van functies en rangen binnen de Koninklijke Marine historisch gegroeide salarisverschillen weerspiegelt.

De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar concludeerde dat de indeling in de rang Korporaal (KPL) voor haar functie gerechtvaardigd is. De Raad erkende dat er enkele collega’s van appellante zijn bevorderd, maar dit werd als een uitzondering beschouwd, voortkomend uit een administratieve fout. De Raad bevestigde dat de commandant niet verplicht is deze fout te herhalen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van consistentie in rangindelingen binnen de krijgsmacht en de rol van reorganisatieplannen in het bepalen van deze indelingen. De Raad heeft de belangen van appellante afgewogen tegen de bredere context van de defensieorganisatie en de noodzaak om een uniforme rangindeling te handhaven.

Uitspraak

07/4160 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juni 2007, 06/8973 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Commandant der Zeestrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 2 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met soortgelijke gedingen, plaatsgevonden op 26 februari 2009. Appellante is verschenen met bijstand van mr. W.E. Louwerse, werkzaam bij VBM/NOV. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rentema, werkzaam bij het ministerie van Defensie. Na de behandeling zijn de zaken gesplitst; thans wordt in deze zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante is als beroepsmilitair bij de Koninklijke marine (KM) geplaatst in de functie junior medewerker [onderdeel] met als rang korporaal (KPL).
In juni 2005 heeft appellante de commandant verzocht om haar te bevorderen naar de naasthogere rang van sergeant (SGT). Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 20 december 2005, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 5 september 2006. Overwogen is, samengevat, dat blijkens de bij het geldende reorganisatieplan [onderdeel] behorende conversietabel, welke is opgesteld vanwege de ten opzichte van de andere krijgsmachtonderdelen afwijkende salarisschalen bij de KM, voor een functie waaraan bij de andere krijgsmachtonderdelen de rang van SGT is toegekend bij de KM de rang van KPL geldt.
1.2. In beroep heeft appellante, evenals in bezwaar, vooral betoogd dat het gemaakte verschil in rangindeling zich niet verdraagt met de omstandigheid dat ingevolge het Besluit volgorde rangen en standen zee-, land- en luchtmacht de rang van SGT bij alle krijgsmachtonderdelen met hetzelfde volgnummer is aangeduid. In overeenstemming daarmee is, aldus appellante, ook in het personeelsbeheersysteem Peoplesoft de functie van appellante aangeduid als SGT/SGTMARNS, waarvan de laatste afkorting betekent sergeant der mariniers. Verder heeft appellante erop gewezen dat verscheidene, bij het [onderdeel] geplaatste, marinecollega’s wel de naasthogere rang hebben gekregen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Ook voor de Raad is genoegzaam komen vast te staan dat de rangindeling van appellante is geschied in overeenstemming met het reorganisatieplan [onderdeel], en de daarbij behorende conversietabel voor de KM. Uit die tabel en de daarbij behorende stukken acht de Raad buiten twijfel naar voren komen dat de functie die appellante bekleedt voor de andere krijgsmachtonderdelen is ingedeeld in de rang SGT en voor de KM in de rang KPL. Evenzeer is duidelijk dat dit onderscheid te maken heeft met historisch gegroeide salarisverschillen tussen de KM enerzijds en de andere krijgsmachtonderdelen anderzijds.
3.2. De opvatting van appellante dat het onder 3.1 vermelde rangsverschil vanuit hiërarchisch oogpunt onwenselijk is, acht de Raad op zichzelf niet onbegrijpelijk. Aan de andere kant is ook duidelijk dat het in de huidige defensieorganisatie niet wenselijk is dat voor dezelfde functie andere salarissen zouden gelden al naar gelang de betreffende persoon tot het personeel van de KM behoort of tot dat van de andere krijgsmacht-onderdelen. De oplossing die door de defensieorganisatie daarvoor is gevonden oordeelt de Raad in dit licht aanvaardbaar. Voorts dient ook de indeling die in Peoplesoft is vermeld in relatie tot het reorganisatieplan en de daarbij behorende conversietabel te worden bezien; aan die vermelding alleen kan dus niet een aanspraak op bevordering worden ontleend.
3.3. De commandant heeft aangegeven dat weliswaar een drietal collega’s van appellante wel in de naasthogere rang is ingedeeld, maar dat die indeling een uitzondering is en berust op een verder niet na te volgen abuis. De Raad heeft in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunt gevonden om hieraan te twijfelen. In overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Raad kan niet van de commandant worden gevergd de gemaakte fout te herhalen.
3.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD