ECLI:NL:CRVB:2009:BI0971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2068 WAO + 08-7173 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAO-uitkering en geschiktheid functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de toekenning van een WAO-uitkering aan de orde is. Appellante, die als secretaresse werkte, viel uit wegens hoofdpijn- en nekklachten na een ski-ongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder een uitkering geweigerd, maar na bezwaar werd een WAO-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand hield. De Raad oordeelde dat er geen objectieve medische gronden waren om aan te nemen dat appellante meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld. De Raad heeft de geschiktheid van de functies beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende functies beschikbaar waren die appellante kon vervullen, ondanks haar klachten.

De Raad heeft ook de schadevergoeding en proceskostenveroordeling aan de orde gesteld. Het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de schade en de proceskosten van appellante in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de rol van de Raad in het beoordelen van de geschiktheid van functies in het licht van de vastgestelde beperkingen. De uitspraak is gedaan op 3 april 2009.

Uitspraak

06/2068 WAO
08/7173 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2006, 05/2219 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij advocatenkantoor Delescen & Scheers te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft nadien een rapport overgelegd van zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard van een op 21 augustus 2006 verrichte neuro-psychiatrische expertise.
Het Uwv heeft een reactie van bezwaarverzekeringsarts H. de Gruil van 27 februari 2007 overgelegd.
De gemachtigde van appellante heeft hierop een reactie van zenuwarts Busard van 25 juli 2007 overgelegd.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een nader rapport van bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde van 30 januari 2008 overgelegd.
Na door de Raad verkregen toestemming heeft de geregistreerde bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman appellante onderzocht op 27 juni 2008.
Bij brief van 15 december 2008 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar van 15 december 2008 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2009. Appellante is – met kennisgeving – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was werkzaam als secretaresse gedurende 40 uur per week, toen zij op 9 januari 2003 uitviel wegens hoofdpijn- en nekklachten na een ski-ongeval.
2. Na medisch en arbeidskundig onderzoek is appellante bij besluit van 13 januari 2005 per 4 november 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 9 juni 2005 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand blijven, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante en met de bepaling dat aan haar het griffierecht dient te worden vergoed. De rechtbank kon zich verenigen met de voor appellante door het Uwv aangenomen arbeidsbeperkingen, maar was van oordeel dat het Uwv pas in de beroepsfase voldoende inzicht had gegeven in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.1. In hoger beroep heeft appellante, kort samengevat, aangevoerd dat zij vanwege lichamelijke en psychische klachten niet in staat is tot het duurzaam en fulltime verrichten van arbeid. Appellante acht met name het stellen van een urenbeperking en verdergaande beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren noodzakelijk. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep de in rubriek I van deze uitspraak vermelde expertise van de zenuwarts Busard overgelegd.
4.2. Appellante heeft in hoger beroep voorts verzocht het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding (wettelijke rente).
4.3.1. Bij het besluit van 15 december 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en haar per 4 november 2004 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
4.3.2. Bestreden besluit 2 berust op de rapporten van bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman van 6 augustus 2008 en bezwaararbeidsdeskundige R.H. Boel van 9 december 2008. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport aangegeven dat de door de verzekeringsarts in opleiding vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 november 2004 aanpassing behoeft op de aspecten persoonlijk risico, schroefbewegingen met hand en arm en trappenlopen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de aangepaste beperkingen weergegeven in de FML van 6 augustus 2008. Op basis van de aangepaste FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat de functie meteropnemer (SBC-code 315181) dient te vervallen, maar dat er voldoende geschikte functies resteren. Hij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 15 tot 25%. Met het bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand zijn gelaten, te worden vernietigd.
5.1. De gemachtigde van appellante heeft bij brief van 8 januari 2009 meegedeeld dat appellante van mening blijft dat zij volledig danwel meer arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd. Gelet hierop is met bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet gekomen aan appellante. Hieruit vloeit voort dat de Raad bestreden besluit 2, met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de procedure dient te betrekken. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 1 geacht wordt mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
5.2.1. Met betrekking tot de medische grondslag van bestreden besluit 2 is de Raad niet gebleken van aanknopingspunten in objectief-medische zin op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellante ten tijde van de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. Ten aanzien van de in bezwaar overgelegde brief van behandelend reumatoloog A. Hartkamp van 9 maart 2005 is in de rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen A.D.C. Huijsmans van 19 mei 2005 en H.M. de Gruil van 25 augustus 2005 gemotiveerd aangegeven dat de informatie van de reumatoloog, die appellante - onder het stellen van de diagnose fybromyalgie - adviseerde goed in beweging te blijven in combinatie met voldoende rust, geen aanleiding gaf om meer beperkingen aan te nemen.
5.2.2. Ten aanzien van het door appellante in hoger beroep overgelegde rapport van zenuwarts Busard is de Raad van oordeel dat Busard zijn conclusie dat de psychische en lichamelijke belastbaarheid van appellante meer beperkt is en dat een urenbeperking noodzakelijk is op grond van de diagnoses ongedifferentieerde somatoforme stoornis en post-whiplashsyndroom, niet van een objectief-medische onderbouwing heeft voorzien. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen de gemotiveerde reactie van de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 27 februari 2007, inhoudende dat de conclusie van Busard, dat bij appellante sprake zou zijn van medisch aantoonbaar ernstig spankrachtverlies, niet plausibel is.
5.2.3. Appellante heeft in hoger beroep geen andere medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten kunnen bieden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad ziet geen aanleiding voor het instellen van een onderzoek door een medisch deskundige.
5.3. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 is blijkens het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Boel van 9 december 2008 één van de geduide functies waarop de schatting mede gebaseerd was, niet langer geschikt te achten. De schatting berust derhalve uiteindelijk op de functies telefonist, inkoper en administratief ondersteunend medewerker. De Raad is, in aanmerking genomen de nadere toelichting in het rapport van deze bezwaararbeidsdeskundige op de belasting in deze functies in het licht van de aangepaste FML van 6 augustus 2008, van oordeel dat deze functies voor appellante medisch geschikt moeten worden geacht.
5.4. De conclusie is dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
6. Ten aanzien van het verzoek van appellante om schadevergoeding in de vorm van de wettelijke rente overweegt de Raad dat met het voorgaande is gegeven dat appellante als gevolg van het onrechtmatig gebleken besluit van 9 juni 2005 schade heeft geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van de uitkering. Op het Uwv rust de verplichting die schade te vergoeden. Wat betreft de wijze waarop deze wettelijke rente dient te worden berekend verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314.
7. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, op € 1.010,- voor het medische rapport van Busard en diens nadere reactie en op € 32,90 voor reiskosten van één persoon vanwege het onderzoek van appellante door Busard. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat ten tijde van de indiening van het rapport van Busard niet gezegd kon worden dat appellante, gezien de feiten en omstandigheden op dat moment, er niet redelijkerwijs van mocht uitgaan dat het rapport een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige uitkomst van de procedure. Nu in hoger beroep geen informatie van revalidatie-arts Schouten is overgelegd, ziet de Raad reeds daarom geen aanleiding ter zake van deze informatie de kosten daarvan te vergoeden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand zijn gelaten;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.364,90 te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 april 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R. Benza.
JL