[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 juli 2007, 06/5893 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 april 2009
Namens appellant heeft mr. A. Bosveld, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bosveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diekema.
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als chef-kok, is op 3 januari 1995 uitgevallen als gevolg van een keelontsteking, sociale problemen en fibromyalgie.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd aan appellant met ingang van 9 januari 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit heeft de arts Tj. van der Schaaf appellant onderzocht tijdens een spreekuurcontact. In zijn rapport van 16 februari 2006 zijn onder andere de slaapstoornis, been-, nek-, schouder-, rug- en psychische klachten beschreven. Tevens heeft Van der Schaaf aangegeven dat er sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden. De mogelijkheden en beperkingen van appellant zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 februari 2006. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige H. Sluiters in een rapport van 13 maart 2006 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 14,35%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 21 maart 2006 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 14 mei 2006 ingetrokken.
2. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon. Deze verzekeringsarts, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest en kennis heeft genomen van de op zijn verzoek verstrekte informatie van 24 juli 2006 van neuroloog M.G. Smits, van 28 juli 2006 van reumatoloog dr. J.N. Stolk en van 3 augustus 2006 van orthopedisch chirurg W.J. Beijneveld, heeft in het rapport van 13 juli 2006 / 21 september 2006 gemotiveerd aangegeven waarom er geen aanleiding bestaat om af te wijken van het medisch oordeel van de verzekeringsarts. Bij besluit van 9 oktober 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 maart 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank, mede gelet op het aanvullende arbeidskundig rapport van 1 december 2006, geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant ongeschikt te achten. Nu echter een deugdelijke arbeidskundige toelichting op die functies eerst in beroep is verkregen, dient, aldus de rechtbank, het bestreden besluit vernietigd te worden, maar bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen ervan geheel in stand te laten.
4. In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - aangevoerd dat er ten onrechte geen beperking is aangegeven voor hand- en vingergebruik. Door de pijnklachten in de onderrug is appellant niet in staat enige tijd aaneengesloten zittend te werken. In de FML is op dit aspect slechts een lichte beperking aangenomen. Tevens is appellant van mening dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Op basis van dossierstudie, het besprokene op de hoorzitting en medische gegevens van derden, heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er geen reden is om te oordelen dat bij appellant sprake is van een situatie waarin duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden ontbreken. Ten aanzien van de door de verzekeringsarts opgestelde FML heeft hij geoordeeld dat er geen extra beperkingen aangenomen hoeven te worden en voldoende tegemoet gekomen is aan de door appellant ervaren beperkingen. Ook een urenrestrictie is volgens de bezwaarverzekeringsarts niet aan de orde.
5.3. Evenals de rechtbank heeft de Raad in de voorliggende stukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden om evenvermelde bevindingen en conclusies van de bezwaarverzekeringsarts niet juist te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft met alle ingebrachte medische informatie rekening gehouden in zijn oordeelsvorming. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie verstrekt. Hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat ten onrechte duurzaam benutbare mogelijkheden zijn aangenomen, heeft de Raad niet tot een andersluidend oordeel kunnen brengen. De Raad acht door de bezwaarverzekeringsarts genoegzaam toegelicht dat appellant niet voldoet aan de criteria om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen.
5.4. Ook wat betreft de arbeidskundige beoordeling onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen die er op neerkomen dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde beperkingen, op de datum in geding in staat geacht moet worden tot het vervullen van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies samensteller metaalwaren (sbc-code 264140), wikkelaar (sbc-code 267050) en controleur tester (sbc-code 267060). Met het in beroep ingebrachte rapport van bezwaararbeidsdeskundige P. van Kesteren van 1 december 2006 is naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd dat die functies, wat betreft de daaraan verbonden belasting, binnen de mogelijkheden van appellant blijven.
5.5. Uit het overwogene in 5.2 tot en met 5.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009.