het College van bestuur van Wageningen Universiteit (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 januari 2006, 05/1899 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 2 april 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Wageningen, bijgestaan door H. Kroon, werkzaam bij Wageningen Universiteit. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. H.G.M. van de Veerdonk, werkzaam als regiojurist bij AbvaKabo FNV.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was werkzaam bij Wageningen Universiteit in de functie van universitair docent bij de leerstoelgroep [naam leerstoel].
1.2. Met ingang van 1 april 2003 is een nieuw systeem van functieordenen van toepassing op medewerkers van Wageningen Universiteit. Dit systeem is opgenomen in een bijlage bij de CAO Nederlandse Universiteiten, getiteld Universitair Functieordenen (hierna: UFO-systeem).
1.3. Bij besluit van 8 oktober 2004 heeft appellant de functie van betrokkene op basis van het UFO-systeem met ingang van 1 april 2003 ingedeeld in het functieprofiel Universitair Docent (hierna: UD) op het functieniveau 1, zijnde het hoogste functie-niveau. Daartegen heeft betrokkene bezwaar gemaakt, omdat hij van mening is dat zijn functie ingedeeld moet worden in het functieprofiel Universitair Hoofddocent (hierna: UHD). Bij beslissing op bezwaar van 25 april 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant, onder verwijzing naar het advies van de Landelijke Bezwarencommissie Functieordening, het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van die uitspraak. Voorts zijn bepalingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Uit het UFO-systeem volgt dat het functieordenen wordt toegepast in twee stappen. Eerst wordt voor de medewerker het functieprofiel gezocht dat het best bij zijn werk past. Een functieprofiel is een compacte beschrijving van een generieke (voorbeeld)functie. Nadat het functieprofiel is gekozen wordt de zwaarte, het niveau van de functie bepaald. Daartoe is per functieprofiel voorzien in zogenoemde indelingscriteria. Grondslag voor de indeling zijn de door de werkgever aan de medewerker opgedragen werkzaamheden. Appellant is daarbij ervan uitgegaan dat aan betrokkene de werkzaamheden van universitair docent waren opgedragen, zoals die globaal waren beschreven in de zich onder de gedingstukken bevindende notitie universitair docent.
3.2. Naar het oordeel van de Raad verschilden partijen in de procedure bij de rechtbank niet zozeer van mening over de feitelijk opgedragen werkzaamheden, maar veeleer over de weging van de werkzaamheden bij het indelen in een functieprofiel. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant zich aan de hand van de beschikbare gedingstukken een voldoende deugdelijke grondslag van de in te delen functie heeft gevormd, die als zodanig voor betrokkene inzichtelijk en voor de rechter toetsbaar is. De Raad tekent hierbij aan dat appellant terecht de waarnemingswerkzaamheden die betrokkene enige tijd heeft verricht, omdat de leerstoel [naam leerstoel] vacant was, buiten beschouwing heeft gelaten. Voor de functie-indeling zijn slechts structureel verrichte werkzaamheden van belang. Bovendien waren deze werkzaamheden in een wat verder verleden verricht, zodat deze ook daarom voor de huidige indeling niet relevant zijn. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte heeft vernietigd op de grond dat dit besluit onvoldoende inzicht bood in de concrete werkzaamheden van betrokkene.
3.3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de structureel aan betrokkene opgedragen werkzaamheden niet het aspect “initiëren van wetenschappelijk onderzoek” omvatten, zodat het functieprofiel UHD niet van toepassing is. Appellant erkent dat betrokkene wel zelf onderzoeksopdrachten verwerft en onderzoek uitvoert, maar dat behoort, aldus appellant, ook tot de taakomschrijving van een UD. Nu het hier een kleine leerstoelgroep betreft, die bestaat uit een hoogleraar, een UHD en betrokkene, is het initiëren van dat onderzoek volgens appellant een taak die bij de hoogleraar berust.
De Raad is van oordeel dat appellant zich, in aanmerking genomen de organisatie-structuur van de leerstoelgroep [naam leerstoel], op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het aspect “initiëren van onderzoek” niet een taak is die aan betrokkene was opgedragen, zodat het functieprofiel UHD niet van toepassing is.
3.4. Betrokkene heeft zich er voorts op beroepen dat zijn collega E, die in 2002 tijdelijk als universitair docent was aangesteld, na enige tijd wel is benoemd tot UHD. Appellant heeft toegelicht dat het hier een benoeming op persoonlijke titel betrof, omdat de betrokken hoogleraar, die zijn functie parttime vervulde, een UHD als zijn rechterhand wilde. Betrokkene kan hieraan dan ook geen rechten ontlenen bij de indeling van zijn functie in het kader van het UFO-systeem.
3.5. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaren.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009.