[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 oktober 2007, 07/488 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 april 2009
Namens appellant heeft mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Mr. S.T. Dieters heeft, als opvolgend gemachtigde, de gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft, onder overlegging van stukken betreffende de Standaard verminderde arbeidsduur een verweerschrift ingediend. Bezwaarverzekeringsarts A. van Bruggen heeft op 27 februari 2008 nader gerapporteerd.
Namens appellant heeft mr. Dieters, voornoemd, een verklaring van 7 april 2008 van psychiater E. Szrama ingediend.
Bezwaarverzekeringsarts Van Bruggen heeft op 21 april 2008 hierop gereageerd.
Op 23 januari 2009 heeft mr. Dieters een medisch advies inburgeringsexamen van J.S.J. Visser, arts bij GGD Groningen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009. Appellants gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W. Metus.
1.1. Appellant heeft zich ingaande 6 december 2004 ziekgemeld vanuit een situatie van werkloosheid. Aan hem is toen een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) verstrekt.
1.2. Op 4 september 2006 heeft hij een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.3. Verzekeringsarts K.J. van Haeringen heeft appellant onderzocht en informatie afkomstig van de behandelend sector die reeds in het dossier aanwezig was, beoordeeld. Hij heeft geconcludeerd dat appellant nog duurzaam benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij is aangewezen op weinig stresserende werkzaamheden. Op 6 oktober 2006 heeft deze verzekeringsarts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld.
1.4. Na onderzoek door arbeidsdeskundige F.A.M. Feimann heeft het Uwv bij (primair) besluit van 3 november 2006 besloten appellant per 4 december 2006 geen WIA-uitkering toe te kennen.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 2 april 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de namens appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.6. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 4 december 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen, met het voor appellant geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant, ingesteld tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.1. Daarbij heeft de rechtbank – voor zover in dit geding nog van belang – geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv voldoet aan de daarvoor geldende vereisten en dat het bestreden besluit berust op een juiste medische grondslag.
2.2. Wat de arbeidskundige grondslag van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant betreft, is de rechtbank niet gebleken dat die niet (alsnog) op goede gronden zou berusten.
3.1. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de aangevoerde gronden met betrekking tot de depressieve klachten van appellant in het licht van de FML. Evenmin is de rechtbank ingegaan op de stelling dat een medische urenbeperking aangewezen is. Appellant is voor de ZW door het Uwv over de maximale termijn arbeidsongeschikt beschouwd. Het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, voor zover dat heeft bestaan uit observatie ter hoorzitting, voldoet niet aan de normen van het Schattingsbesluit. Gelet op appellants beperkingen op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren zijn de geduide functies niet passend te achten.
3.2. Namens het Uwv is hierop als volgt gereageerd. Bezwaarverzekeringsarts Van Bruggen heeft in zijn rapport van 27 februari 2008 gewezen op de beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren die in de FML zijn opgenomen. Alle informatie afkomstig van de behandelend sector is in de heroverweging betrokken. Daar waar aanwezigheid van een bewaarverzekeringsarts op de hoorzitting niet verplicht is, kan het feit dat de bezwaarverzekeringsarts ervoor heeft gekozen wel bij de hoorzitting aanwezig te zijn, niet onzorgvuldig genoemd worden. Voor het aannemen van een urenbeperking is eerst plaats indien met het stellen van beperkingen niet op voldoende wijze aan de voor betrokkene geldende mogelijkheden tegemoet kan worden gekomen. Zulks volgt ook uit de Standaard verminderde arbeidsduur.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Uit het rapport van 15 februari 2007 van bezwaarverzekeringsarts M.A. Peerden blijkt dat hij de (medische) gegevens van het dossier heeft bestudeerd en is ingegaan op de in bezwaar geuite grieven. Tevens heeft hij de informatie afkomstig van psychiater P. Punwasi beoordeeld. De gegevens uit observatie tijdens de hoorzitting hebben ertoe geleid dat hij de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts kon onderschrijven. De Raad ziet geen aanleiding dit onderzoek als niet zorgvuldig aan te merken dan wel strijdig te achten met hetgeen in het Schattingsbesluit wordt bepaald inzake het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en ziet ten materiële in het dossier geen aanleiding om de door het Uwv aangenomen medische beperkingen, zoals die zijn weergegeven in de FML, onjuist te achten.
4.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, gelet op het feit dat een sterk inperkende stemmingsstoornis niet aannemelijk is, een urenbeperking niet kan worden aangenomen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat zij in hetgeen door appellante is aangevoerd geen aanleiding ziet om aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts te twijfelen. De Raad vermag appellant niet te volgen in de grief dat de rechtbank hiermee onvoldoende is ingegaan op de aangevoerde beroepsgronden.
4.3. Voorts ziet ook de Raad geen aanleiding om op grond van de Standaard verminderde arbeidsduur dan wel anderszins, naast de reeds aangenomen medische beperkingen zoals weergegeven in de FML, nog een urenbeperking aan te nemen. Niet alleen wijst de informatie afkomstig van de behandelend sector niet dwingend in die richting; met het oog op de ernst van de psychische klachten en de geringe externe consistentie van de klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts terecht een medische urenbeperking niet nodig geacht.
4.4. Tenslotte overweegt de Raad dat ook hij niet heeft kunnen vaststellen dat bij de verrichtingen in de functies de belastbaarheid van appellant wordt overschreden. Met betrekking tot de door het CBBS-systeem gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van die belastbaarheid geldt dat door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 21 maart 2007 voldoende is toegelicht dat deze geen daadwerkelijke overschrijdingen inhouden.
4.5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 moet geconcludeerd worden dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009.