ECLI:NL:CRVB:2009:BI0848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4548 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de noodzaak van urenbeperking bij CVS en DSPS

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en het Delayed Sleep Phase Syndrome (DSPS). De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellante had in 2000 een WAO-uitkering gekregen, maar deze werd in 2005 ingetrokken na een herbeoordeling. Het Uwv stelde dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor bepaalde werkzaamheden. Appellante betwistte dit en voerde aan dat haar energietekort en slaapbehoefte niet voldoende waren meegewogen, wat zou moeten leiden tot een urenbeperking.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellante ernstige klachten ondervond door haar aandoeningen, waaronder geheugenstoornissen en depressiviteit. De Raad oordeelde dat het Uwv niet voldoende had gemotiveerd waarom naast de beperking voor zware arbeid, geen urenbeperking werd aangenomen. De Raad verwees naar rapporten van verschillende artsen die de noodzaak van een urenbeperking onderschreven. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, en droeg het Uwv op om opnieuw te beslissen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan appellante, die in totaal € 1.877,11 bedroegen. De Raad benadrukte dat het belangrijk is dat de medische beoordeling door een geregistreerde verzekeringsarts plaatsvindt, en dat eventuele tekortkomingen in de bezwaarfase kunnen worden hersteld. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in gevallen waar complexe medische aandoeningen een rol spelen.

Uitspraak

06/4548 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 juni 2006, 05/5352 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen & Scheers Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadien diverse rapporten ingediend, waarop van de zijde van het Uwv door bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben is gereageerd. Tevens is van de zijde van het Uwv een aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ingediend.
Appellante heeft op 28 april 2008 een psychodiagnostisch onderzoek ondergaan. Het definitieve rapport ter zake van dat onderzoek, opgesteld door psycholoog M. Thijssen is op 10 juni 2008 bij de Raad ingediend.
Op 2 juli 2008 is namens appellante het rapport van 26 juni 2008 van neuroloog
dr. M.G. Smits ingediend.
Op 22 oktober 2008 is een rapport van 6 oktober 2008 van drs. W.J. Roos, klinisch psycholoog-psychotherapeut ingediend, vergezeld van een huisarts-journaal van 7 juli 2008 van huisarts G. Vernooij.
Van de kant van het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts Sijben steeds op genoemde rapporten gereageerd.
Bij brief van 12 december 2008 is namens appellante het rapport van 4 december 2008 van zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door Aerts, voornoemd. Namens het Uwv is verschenen mr. R.A. van Berkt.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingaande 20 februari 2000 is aan appellante, naar aanleiding van een ziekmelding met ingang van 21 februari 1999 wegens vermoeidheidsklachten, een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. In 2005 heeft een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante plaatsgevonden. Bij besluit van 27 mei 2005 is de WAO-uitkering ingaande 28 juli 2005 ingetrokken. Dat besluit berust op het standpunt dat appellante op 28 juli 2005, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen, met het voor appellante geldende maatmaninkomen, resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 15 november 2005, hierna: bestreden besluit, heeft het Uwv de bezwaren van appellante gericht tegen het besluit van 27 mei 2005 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, ingesteld tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft de belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv, onderschreven. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv erkende dat appellante lijdende is aan de aandoeningen chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) en Delayed sleepphase syndrome (DSPS), zij het dat het Uwv daaraan voor appellante minder beperkingen verbond dan appellante voorstond. Het medisch oordeel is zorgvuldig tot stand gekomen. Daaraan doet niet af dat de bezwaarverzekeringsarts zelf geen medisch onderzoek heeft verricht nu daartoe geen verplichting bestaat, aldus de rechtbank.
2.3. De belasting in de door het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies achtte de rechtbank voldoende toegelicht.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij als gevolg van de aandoeningen CVS en DSPS forse lichamelijke klachten ondervindt. Er is sprake van energetische problemen, geheugenstoornissen en depressiviteit. Zij heeft nauwelijks duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Als gevolg van de energetische beperkingen zou een urenrestrictie moeten worden aangenomen.
3.2. Ter zitting is namens appellante naar voren gebracht dat de arts die het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek heeft gedaan, niet als verzekeringsarts is geregistreerd.
3.3. Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts Sijben steeds gemotiveerd gereageerd op de stellingen van appellante en de door haar in rubriek I van deze uitspraak genoemde medische rapporten. Destijds zijn bij de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling geen duidelijke depressieve klachten geuit, aldus deze bezwaarverzekeringsarts.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In het rapport van 14 april 2005 van de arts J.M. Nieuwenhuis is vermeld dat appellante aangeeft dat het sinds het onderzoek in 2001 slechter gaat. Er is sprake van extreme vermoeidheid en overdag slaapt zij meerdere keren één of twee uren. Als diagnose werd CVS genoteerd. De arts overweegt dat de vermoeidheidsklachten zijn te verklaren door gewoontevorming en een verminderde conditie. Het herstelgedrag is inadequaat. In de door deze arts opgestelde FML van 26 april 2005 zijn (alleen) beperkingen aangenomen in de rubriek Dynamische handelingen.
4.2. In bezwaar is van de zijde van appellante een schrijven van 6 juni 2005 van neuroloog M.G. Smits ingediend, alsmede een verwijsbrief voor cognitieve gedragstherapie van 25 augustus 2005 van de huisarts. De neuroloog meldt dat sprake is van een evidente stoornis in de biologische klok (DSPS) waardoor appellante onmogelijk overdag fulltime kan werken. De huisarts schrijft dat appellante niet tot werken in staat is.
4.3. Naar aanleiding van het bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts Sijben dossierstudie verricht en informatie bij de huisarts ingewonnen. Sijben zag blijkens zijn rapportage van 5 oktober 2005 vervolgens geen reden om naast de beperking voor zware arbeid in verband met de vermoeidheid - appellante is aangewezen op lichamelijk licht werk met voldoende herstelmogelijkheden - ook nog een urenbeperking aan te nemen.
4.4. In eerste aanleg heeft internist dr. F.P.L. van Loon in zijn brief van 15 mei 2006 geschreven dat hij de mening van neuroloog Smits dat appellante onmogelijk fulltime kan werken volledig steunt. Huisarts Vernooij heeft zijn mening dat appellante niet tot werken in staat is, in zijn schrijven van 22 mei 2006 herhaald en gewezen op de consistentie in de klachten van appellante zoals hij die al ongeveer 10 jaar kent.
4.5. Uit het verhandelde ter zitting leidt de Raad af dat appellante in feite van mening is dat vanwege de energetische problematiek een substantiële urenbeperking dient te worden aangenomen.
4.6. De Raad is van oordeel dat (de bezwaarverzekeringsarts van) het Uwv niet inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er naast de beperking voor zware arbeid, ingegeven door de aandoening CVS waar appellante aan lijdt, niet tevens een urenbeperking moet worden aangenomen in verband met het energietekort en de slaapbehoefte ten gevolge van de aandoening DSPS. Uit met name de rapporten van neuroloog Smits van 6 juni 2005 en 26 juni 2008 blijkt dat appellante eerst na 2,5 uur in slaap valt en dat sprake is van een slaapefficiency van 65%. De Raad acht het aannemelijk dat appellante hierdoor iedere nacht een slaaptekort ‘opbouwt’, zodat overdag de – medische – noodzaak zich voordoet om uren slaap in te halen. Dat appellante door dit slaaptekort extra vermoeid is, acht de Raad dan ook niet op voorhand onaannemelijk.
4.7. De Raad ziet in hetgeen onder 4.6 is overwogen aanleiding de aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit te vernietigen. Het Uwv wordt opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
4.8. Bij de in overweging 4.7 bedoelde heroverweging zal het Uwv tevens moeten onderzoeken of de arts Nieuwenhuis ten tijde van belang een gekwalificeerd en geregistreerd verzekeringsarts was. Zoals de Raad eerder heeft uitgesproken in zijn uitspraken van 18 juli 2007 (LJN BA9904 e.v.) kan aan het onderzoek door een arts niet dezelfde waarde worden toegekend als aan onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts maar kan een dergelijk gebrek in de bezwaarfase worden hersteld. Indien zou blijken dat de arts Nieuwenhuis geen geregistreerd verzekeringsarts is, kan naar het oordeel van de Raad in verband met het overwogene in 4.6 niet worden gesteld dat evenbedoeld gebrek in de bezwaarfase is hersteld.
5.1. Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
5.2. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 568,61 aan kosten ter zake het onderzoek en de rapportage van dr. H.L.S.M. Busard (zeven uren maal € 81,23 per uur, zijnde het tarief genoemd in artikel 2, eerste lid, sub a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003) en € 20,50 aan reiskosten in hoger beroep, totaal derhalve € 1.877,11.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.877,11, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM