ECLI:NL:CRVB:2009:BH9034
Centrale Raad van Beroep
Intrekking van WAO-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 oktober 2007, waarin de rechtbank het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft beoordeeld. Het Uwv had op 26 april 2007 besloten om de WAO-uitkering van appellante met ingang van 4 maart 2007 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou bedragen. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was, maar vernietigde het besluit op andere gronden, omdat de motivering van de geschiktheid van de geduide functies pas in beroep was gegeven.
In hoger beroep heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat H.J.A. Aerts, de argumenten herhaald die eerder door de rechtbank zijn verworpen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius. Tijdens de zitting op 6 februari 2009 is appellante niet verschenen, wat haar kansen op succes in het hoger beroep niet ten goede kwam.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om tot een andersluidend oordeel te komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 20 maart 2009, in aanwezigheid van griffier A.C. Palmboom.