07/3368 WAO + 07/4199 WAO
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2007, 06/616 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 maart 2009
Namens appellante heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 9 juli 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2009. Voor appellante is verschenen mr. Van den Bogaard, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eymael.
1.1. Bij besluit van 22 juli 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 21 september 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeids-ongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.2. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante op 21 september 2005 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeids-deskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit dat minder is dan 15%.
1.3. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 december 2005 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Voorts is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de door appellante gemaakte proceskosten en het door haar betaalde griffierecht.
2.1. Ten aanzien van de medische grondslag van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts op basis van eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector hebben geoordeeld dat er sprake is van beperkingen die zijn vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst. De stelling van appellante dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld is niet nader onderbouwd met gegevens die betrekking hebben op de datum in geding 21 september 2005. De rechtbank heeft geconcludeerd dat bestreden besluit 1 op een juiste medische grondslag berust.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van de schatting heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellante is afkomstig uit Ghana en heeft als grief aangevoerd dat zij de functie van operator afbindmachine niet kan vervullen vanwege haar gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. De rechtbank heeft overwogen dat uit de functiebeschrijving niet blijkt dat aan de taalbeheersing bijzondere eisen worden gesteld en dat appellante reeds vele jaren in Nederland woonachtig en werkzaam is en dat zij op een aanvraagformulier heeft aangegeven dat zij anderhalf jaar Nederlandse les heeft gevolgd. De rechtbank ziet daarom geen reden om de betreffende functie vanwege de communicatie-eis niet geschikt te achten. De rechtbank heeft bestreden besluit 1 echter vernietigd omdat het Uwv het maatmaninkomen onjuist heeft vastgesteld. Appellante werkte, voordat zij in juli 1998 uitviel, 37,5 uur per week als kamermeisje en daarnaast voor 10 uur per week als schoonmaakster in de avonduren. Het Uwv is echter overgegaan tot een maximering van de urenomvang van de maatman tot 38 uur per week. Dit is in strijd met een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 maart 2007, LJN AZ9652. Daarnaast heeft het Uwv - aldus de rechtbank - onvoldoende gemotiveerd dat het niveau van de door appellante in Ghana genoten opleiding vergelijkbaar is met het VMBO-niveau dat in enkele van de aan haar voorgehouden functies wordt vereist. In een nieuw te nemen besluit op bezwaar zal het Uwv dit nader dienen te motiveren.
3.1. Het hoger beroep van appellante richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is voor twijfel aan de medische onderbouwing van bestreden besluit 1. Voorts kan appellante zich niet verenigen met de overweging van de rechtbank met betrekking tot de Nederlandse taalvaardigheid van appellante. Bij de functie operator afbindmachine wordt de eis ten aanzien van de Nederlandse taalbeheersing gesteld in verband met onder andere de veiligheid. Er moet dan - volgens appellantes gemachtigde - feitelijk worden vastgesteld dat appellante de taal voldoende beheerst. Uit het arbeidsverleden kan op dit punt niets worden afgeleid omdat appellante werkte in een internationaal hotel waar het spreken van Nederlands niet nodig was.
3.2. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust en een nieuw arbeidskundig onderzoek verricht. De bezwaararbeidsdeskundige L. Lind heeft in haar rapport van 2 juli 2007 de maximering van de urenomvang van de maatman laten vervallen, hetgeen tot een nieuwe berekening heeft geleid. Voorts heeft zij enkele functies waarbij te hoge eisen worden gesteld aan het opleidingsniveau of de Nederlandse taalvaardigheid laten vervallen. Dit heeft geleid tot het in rubriek I van deze uitspraak al genoemde nieuwe besluit op bezwaar van 9 juli 2007 (hierna: bestreden besluit 2), waarbij de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van 21 september 2005 is vastgesteld op 25 tot 35%. Aangezien bestreden besluit 2 aan het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 niet geheel tegemoet komt, wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19, eerste lid, ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
4. De Raad zal onder 4.1, respectievelijk 4.2, een oordeel geven over de aangevallen uitspraak, voor zover die door appellante is aangevochten, en over bestreden besluit 2.
4.1. De Raad is van oordeel dat de beperkingen van appellante door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek juist zijn vastgesteld. Uit de informatie van de behandelend sector blijkt niet dat op de datum in geding sprake was van ernstiger beperkingen dan waarvan de verzekeringsartsen van het Uwv zijn uitgegaan. De Raad ziet daarom geen reden om in te gaan op het verzoek van appellantes gemachtigde om alsnog een nader onderzoek te laten verrichten naar de psychische toestand van appellante. Ten aanzien van de grief dat appellante de Nederlandse taal niet beheerst overweegt de Raad dat appellante in Nederland gedurende anderhalf jaar een Nederlandse taalcursus heeft gevolgd en dat niet aannemelijk is gemaakt dat zij daarvan niets heeft onthouden. Dat het overleg met haar gemachtigde steeds in het Engels heeft plaatsgevonden, zoals door de gemachtigde ter zitting is gesteld, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat appellante niet op een zeer eenvoudig niveau Nederlands kan spreken en verstaan. Overigens heeft de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad niet kunnen aangeven of de beantwoording van de vragen in de diverse zich in het dossier bevindende formulieren door appellante zelf of door iemand anders heeft plaatsgevonden.
4.2. De schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid die is neergelegd in bestreden besluit 2 berust op de volgende functies: inpakker (handmatig) met sbc-code 111190, operator afbindmachine met sbc-code 111174 en productiemedewerker industrie met sbc-code 111180. Daarnaast zijn aan appellante nog enkele reservefuncties voorgehouden. Het vereiste opleidingsniveau voor de functies is 1 of 2. Dit betekent dat er niet meer dan een afgeronde basisschoolopleiding wordt vereist. Bezwaararbeidsdeskundige L. Lind heeft in haar rapport van 2 juli 2007 gemotiveerd waarom het gestelde opleidingsniveau 2 juist is. Namens appellante is aangevoerd dat het basisschoolniveau in Ghana veel lager is dan het niveau in Nederland, zodat getoetst had moeten worden wat het werkelijke niveau is van appellante. De Raad wijst er echter op dat appellante heeft aangegeven dat zij ook enkele jaren vervolgonderwijs in Ghana heeft genoten. Naar het oordeel van de Raad voldoet appellante reeds om die reden aan de voor de functies gestelde opleidingseisen. De Raad stelt tevens vast dat, wat er ook zij van de aangevoerde grief met betrekking tot de Nederlandse taalvaardigheid van appellante, er voldoende (reserve)functies zijn geduid waarin geen of slechts minimale eisen worden gesteld aan de beheersing van de Nederlandse taal.
4.3. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank bestreden besluit 1 reeds had vernietigd, voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt. Het beroep tegen bestreden besluit 2 dient ongegrond te worden verklaard. In bestreden besluit 2 wordt aangegeven dat het Uwv de wettelijke rente over het na te betalen bedrag zal vergoeden. De Raad vertrouwt erop dat het Uwv, voor zover dit nog niet is gebeurd, uitvoering zal geven aan deze mededeling. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2009.
(get.) T.J. van der Torn.