ECLI:NL:CRVB:2009:BH8794
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek
In deze zaak gaat het om de herziening van een WAO-uitkering van appellant, die aanvankelijk was vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid. De uitkering werd ingetrokken per 18 september 2006, waarna het Uwv de uitkering herzag naar 25-35% arbeidsongeschiktheid. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de procedure is appellant overleden, maar het hoger beroep werd voortgezet door zijn erven.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 maart 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het medische onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden. De Raad concludeerde dat de beschikbare medische informatie geen redenen gaf om een urenbeperking aan te nemen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten verergerd waren en dat er een onafhankelijk psychiater geraadpleegd had moeten worden, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant aangedragen argumenten geen nieuwe gezichtspunten boden die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellant waren voorgelegd, passend waren en dat er geen sprake was van een zodanige mate van concentratieverlies dat appellant deze functies niet zou kunnen vervullen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde daarmee de eerdere beslissing van de rechtbank.