ECLI:NL:CRVB:2009:BH8794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6031 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van een WAO-uitkering van appellant, die aanvankelijk was vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid. De uitkering werd ingetrokken per 18 september 2006, waarna het Uwv de uitkering herzag naar 25-35% arbeidsongeschiktheid. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de procedure is appellant overleden, maar het hoger beroep werd voortgezet door zijn erven.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 maart 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het medische onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden. De Raad concludeerde dat de beschikbare medische informatie geen redenen gaf om een urenbeperking aan te nemen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten verergerd waren en dat er een onafhankelijk psychiater geraadpleegd had moeten worden, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant aangedragen argumenten geen nieuwe gezichtspunten boden die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellant waren voorgelegd, passend waren en dat er geen sprake was van een zodanige mate van concentratieverlies dat appellant deze functies niet zou kunnen vervullen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde daarmee de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

07/6031 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), voortgezet door zijn erven,
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 september 2007, 07/969 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.M.S. Koot, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Tijdens de procedure bij de Raad is appellant overleden. Het geding is voortgezet door zijn erven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2009. De erven van appellant werden vertegenwoordigd door mr. Koot. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Rijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 18 juli 2006 is deze uitkering ingetrokken met ingang van 18 september 2006.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 26 januari 2007 heeft het Uwv
het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft het Uwv bij besluit van 19 april 2007 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de uitkering herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 april 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek niet onzorgvuldig was. Er is rekening gehouden met informatie van de behandelende gastro-enteroloog. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant tijdens de hoorzitting gezien en in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zwaardere beperkingen aangegeven. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gegeven de juistheid van het medische oordeel in twijfel te trekken. De in de voorgehouden functies voorkomende belasting overschrijdt appellants mogelijkheden om te functioneren niet.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten erger zijn dan in 2003, toen hij wel volledig arbeidsongeschikt werd geacht. Volgens de behandelende internist moet wel sprake zijn van een urenbeperking. Ten onrechte is geen onderzoek verricht door een onafhankelijke psychiater. Hij heeft de door hem gebruikte medicatie aan de verzekeringsarts laten zien; de verzekeringsarts had dus rekening moeten houden met de bijwerkingen.
3.2. Het Uwv heeft aangegeven dat niet gekomen kan worden tot de vaststelling van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van een ernstige psychiatrische stoornis, zoals op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten per 1 oktober 2004 vereist is. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat bij chronisch gebruik van medicatie in het algemeen geen sprake meer is van invloed op het reactievermogen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellant ook in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd die tot een ander oordeel moet leiden. De Raad heeft geen twijfels omtrent de psychische beperkingen van appellant nu in de FML zowel in de rubrieken persoonlijk functioneren als sociaal functioneren de nodige beperkingen zijn aangenomen en appellant geen informatie van een psychiater of psycholoog heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding meer beperkingen had. De beschikbare medische informatie leidt voorts niet tot de conclusie dat er redenen waren om een urenbeperking aan te nemen. De Raad verwijst in dit verband naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 11 januari 2007.
4.3. Met betrekking tot de geduide functies overweegt de Raad dat uit de functiebeschrijvingen niet blijkt dat daarvoor een zodanige mate van concentratie is vereist dat appellant die niet zou hebben kunnen opbrengen. Het gaat immers om eenvoudige, routinematige productiefuncties op functieniveau 1 of 2.Ook de functie inpakker was geschikt voor appellant. De hierbij optredende piekbelasting komt slechts één keer in het seizoen voor en vooral bij grote orders. Appellant was beperkt voor veelvuldige deadlines en daarvan is in deze functie geen sprake.
5. Het hoger beroep slaagt dus niet.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
TM