[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2008, 07/1581
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 maart 2009
Namens appellante heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2009. Appellante is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eymael.
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als parttime schoonmaakster bij
[naam werkgever] voor gemiddeld 10,83 uur per week. Zij heeft haar werkzaamheden gestaakt op 29 december 1999 in verband met psychische klachten. Vanaf 27 december 2000 is aan haar een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verstrekt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is bij brief van 20 augustus 2002 van de arbeidsdeskundige, appellante aangezegd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt, omdat zij volledig geschikt wordt geacht voor haar eigen werk en subsidiair voor aan haar voorgehouden functies, waarmee ongeveer hetzelfde zou kunnen worden verdiend als in het eigen werk.
1.3. Het tegen deze brief gemaakte bezwaar is bij besluit op bezwaar van 6 maart 2003 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft bij dit besluit overwogen dat de brief van 20 augustus 2002 wordt aangemerkt als primaire beslissing.
1.4. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 5 november 2004 het beroep van appellante, ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 6 maart 2003, ongegrond verklaard.
1.5. Bij uitspraak van 5 december 2006 heeft de Raad de uitspraak van 5 november 2004 van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit op bezwaar van 6 maart 2003 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en aanvullende beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. Daarbij heeft de Raad overwogen dat de brief van 20 augustus 2002 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Die brief was informatief van aard en niet gericht op enig rechtsgevolg.
1.6. Op 14 december 2006 heeft het Uwv alsnog een primair besluit afgegeven, inhoudende dat de WAO-uitkering per 9 september 2002 wordt ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% bedraagt.
1.7. Bij besluit op bezwaar van 24 mei 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv beslist op het bezwaar van appellante gericht tegen het besluit van 14 december 2006 en dit ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv gewezen op de in overweging 1.2 vermelde brief van 20 augustus 2002 inzake de geschiktheid voor eigen werk en subsidiair passende functies.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag heeft gebaseerd en dat de aan de maatgevende arbeid verbonden belasting de krachten en bekwaamheden van appellante niet te boven gaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat hervatting in de oude functie mogelijk was en dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering rechtvaardigen op het beginsel, dat geschiktheid voor de maatgevende arbeid veronderstelt dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geen strijd met de rechtszekerheid aangenomen.
3.1. In hoger beroep is aangevoerd dat aan de hand van medische informatie van de huisarts en de behandelend psycholoog een nieuwe Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) met verdergaande medische beperkingen had moeten worden opgesteld. Gelet op haar beperkingen was hervatting in de oude functie niet haalbaar.
3.2. Het Uwv heeft gemotiveerd van verweer gediend en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellante is door verzekeringarts P.A.M. van Zelst op het spreekuur van 17 mei 2002 onderzocht. Deze arts heeft kennis genomen van de informatie van GGZ Buitenamstel van 23 februari 2001 die zich reeds in het dossier bevond, waarna de FML van 17 mei 2002 is opgesteld.
4.2. Blijkens het rapport van 10 februari 2003 van de arts A.M.S. Dill, welk rapport medeondertekend is door bezwaarverzekeringsarts A.J. Schilder, is bij die heroverweging dossieronderzoek verricht en is de informatie afkomstig van de behandelend sector, welke in bezwaar is overgelegd in de beoordeling betrokken.
4.3. Bezwaarverzekeringsarts P. Eken heeft appellante na een nieuwe hoorzitting in bezwaar, op 20 april 2007 lichamelijk en psychisch onderzocht. Zij heeft daarnaast de informatie van 29 maart 2007 van de huisarts alsmede die van 12 maart 2007 van zenuwarts H. Loen in haar beschouwing betrokken maar tevens vastgesteld dat die informatie niets nieuws bevatte ten opzichte van de medische informatie die zich reeds in het dossier bevond. Eken heeft geen reden gezien af te wijken van de eerdere FML van 17 mei 2002.
4.4. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek van de kant van het Uwv niet onzorgvuldig genoemd kan worden. Uit de informatie afkomstig van de behandelend sector die de (bezwaar)verzekeringsartsen in hun beoordeling hebben betrokken, blijkt niet van een afwijkend oordeel met betrekking tot belastbaarheid voor arbeid.
4.5. In eerste aanleg maar ook in hoger beroep is van de kant van appellante geen nieuwe medische informatie meer ingediend. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om de medische beperkingen van appellante, zoals weergegeven in de FML van 17 mei 2002 onjuist te achten. Met deze beperkingen, die met name liggen op het psychische vlak, moet appellante ten tijde hier van belang in staat geacht worden haar eigen werk van kantoorschoonmaakster – waarbij de voornaamste taken zijn: schoonmaken van tafels, computers, stoelen, plinten en deuren, stofzuigen, gangen dweilen met mop, toiletten schoonmaken en prullenbakken en asbakken legen – welk werk dus voornamelijk lichamelijke belasting kent, op twee uren per dag, vijf dagen in de week te kunnen verrichten.
4.6. Gelet op het overwogene in 4.1 tot en met 4.5 kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2009.
(get.) T.J. van der Torn.