ECLI:NL:CRVB:2009:BH7768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6264 WAO + 08-1155 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die eerder was vastgesteld op 80% of meer arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank Almelo had eerder het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vernietigd, omdat dit besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. Appellant had hoger beroep ingesteld, hoewel hij zich verenigde met het oordeel van de rechtbank. De Raad overwoog dat appellant geen procesbelang had bij het hoger beroep, aangezien hij al had bereikt wat hij wilde: de vernietiging van het besluit van het Uwv. Het Uwv had in een nieuw besluit op bezwaar de intrekking van de WAO-uitkering gehandhaafd, maar de Raad oordeelde dat appellant niet kon aantonen dat hij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Raad volgde de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen en de psychiater Timmerman, die geen beperkingen op basis van een psychische stoornis constateerden. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een urenbeperking of duurzaam benutbare mogelijkheden. De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van 15 februari 2008 ongegrond.

Uitspraak

07/6264 WAO en 08/1155 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 2 oktober 2007, 07/26 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.R. Oude Middendorp, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2009. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Oude Middendorp en het Uwv door A.G.G. Schoonderbeek.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 8 december 2006 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 4 mei 2006 waarbij de WAO-uitkering van appellant - die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer - per 5 juli 2006 is ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% is.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 8 december 2006 vernietigd, bepaald dat het Uwv opnieuw beslist op het bezwaar van appellant en besluiten genomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het besluit van 8 december 2006 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen. Het oordeel van de rechtbank rust uitsluitend op de overweging dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten een door appellant overgelegde rapportage van de hem behandelende psycholoog drs. H. Jebbink voor te leggen aan de psychiater dr. L. Timmerman, die op verzoek van het Uwv over appellant heeft gerapporteerd en op wiens rapportage het besluit van 8 december 2006 mede rust.
2.2. Het Uwv heeft in deze uitspraak berust.
2.3. Appellant kan zich - zoals ter zitting van de Raad is gebleken - met het oordeel van de rechtbank als weergegeven in overweging 2.1 verenigen. Ook appellant is - nader - van opvatting dat de rapportage van Jebbink ten onrechte niet is voorgelegd aan Timmerman en dat het besluit van 8 december 2006 niet in stand kan blijven. Appellant heeft niettemin hoger beroep ingesteld. Naar zijn mening heeft het Uwv - kort samengevat - zijn mogelijkheden tot het verrichten van arbeid onjuist ingeschat.
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van het hoger beroepschrift met het hoger beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en aan het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
3.2. Appellant heeft naar het oordeel van de Raad geen procesbelang bij het hoger beroep. Nu appellant zich met het oordeel van de rechtbank kan verenigen, kan hij in dit stadium van de procedure - gelet op de inhoud van het oordeel van de rechtbank - niet meer bereiken dan hij al heeft bereikt. Het door appellant in beroep bestreden besluit is vernietigd en het Uwv is gehouden om alvorens opnieuw op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 mei 2006 te beslissen de opvatting van Jebbink voor te leggen aan Timmerman om een voldoende basis te kunnen verkrijgen voor de vaststelling van de bij appellant bestaande beperkingen.
3.3. Het hoger beroep van appellant dient mitsdien niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv het besluit van 15 februari 2008 genomen. Bij dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard en het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 5 juli 2006 gehandhaafd. Met dit besluit is mitsdien niet geheel tegemoetgekomen aan appellant. Hieruit vloeit voort dat de Raad het besluit van 15 februari 2008 met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb in de procedure dient te betrekken.
4.2. Het Uwv heeft de beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid uiteindelijk vastgesteld mede op basis van door de (bezwaar)verzekeringsartsen opgestelde rapportages en de door Timmerman uitgebrachte rapportages d.d. 10 januari 2006 en 11 december 2007. In de eerste rapportage heeft Timmerman aangegeven dat er geen beperkingen op basis van een psychische stoornis aanwezig zijn. In de tweede rapportage is Timmerman ingegaan op de informatie verstrekt door Jebbink in diens brief van 2 november 2006. Timmerman heeft in deze rapportage in reactie op de door Jebbink in diens brief vermelde GAF-score van appellant onder meer uiteengezet de betekenis en waarde van deze score. Hij heeft erop gewezen dat er geen goede relatie bestaat tussen de psychiatrische ziekte of stoornis enerzijds en de GAF-score anderzijds. Ook omstandigheden die niet het gevolg zijn van een psychiatrische ziekte of stoornis kunnen invloed hebben op deze score. Timmerman heeft aangegeven dat hij in de opvatting van Jebbink geen aanleiding ziet tot wijziging van zijn opvatting als neergelegd in zijn rapportage van 10 januari 2006.
4.3. Hoewel er naar de opvatting van Timmerman geen beperkingen op basis van een psychische stoornis aanwezig zijn, hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen aanleiding gezien beperkingen aan te geven in het persoonlijk functioneren van appellant. Appellant is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en voorts op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken.
4.4. Appellant acht zich - met name op psychisch gebied - meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Appellant heeft in dit verband gewezen op zijn GAF-score die volgens Jebbink 55 bedraagt. Naar zijn mening heeft hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden, dient in ieder geval een urenbeperking te worden aangenomen en zijn de functies die aan de schatting ten grondslag liggen voor hem niet geschikt.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. De Raad ziet geen reden de voor appellant vastgestelde beperkingen als weergegeven in overweging 4.3 onjuist te achten. De (bezwaar)verzekeringsartsen zijn tot deze vaststelling gekomen na eigen onderzoek, hebben de informatie vanuit de behandelende sector in hun beschouwingen betrokken en hebben zich doen voorlichten door Timmerman. Ook de Raad ziet geen reden de rapportages van Timmerman niet te volgen. De rapportages van Timmerman geven inzicht in de wijze van onderzoek, de informatie die hij bij zijn onderzoek heeft betrokken en de gronden waarop hij tot zijn conclusie is gekomen. Hij heeft de informatie verstrekt door Jebbink in zijn beschouwingen betrokken en op overtuigende wijze aangegeven waarom die informatie hem niet tot een andere opvatting brengt dan neergelegd in zijn eerste rapportage van 10 januari 2006. Aan de eigen opvatting van appellant over zijn psychische gesteldheid dient de Raad voorbij te gaan. Deze opvatting kan niet afdoen aan de opvatting van de verzekeringsarts, de bezwaarverzekeringsarts en Timmerman.
5.3. Nu gelet op overweging 5.2 voor appellant terecht de beperkingen zijn vastgesteld als beschreven in overweging 4.3 is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden of van een situatie waarin een urenbeperking is aangewezen geen sprake. Appellant voldoet niet aan de voorwaarden hiervoor.
5.4. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, heeft de Raad voorts geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellant met de voor hem geldende beperkingen de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen. In deze functies komen geen belastingen voor die de mogelijkheden van appellant overschrijden.
5.5. Het beroep van appellant tegen het besluit van 15 februari 2008 dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
5.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 februari 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.L. de Gier.
KR